J U S T E L     -     Geconsolideerde wetgeving
Einde Eerste woord Laatste woord Wijziging(en)
Parlementaire werkzaamheden Inhoudstafel 36 uitvoeringbesluiten 6 gearchiveerde versies
Einde Franstalige versie
 
belgiëlex . be     -     Kruispuntbank Wetgeving
Raad van State
ELI - Navigatie systeem via een Europese identificatiecode voor wetgeving
http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/1962/03/29/1962032904/justel

Titel
29 MAART 1962. - Wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest worden de art. 1 t/m 69, 70bis en 73 t/m 76 gecodificeerd in het WWROS 1984-05-14/35, art. 1 t/m 78 en 148 t/m 150)
(NOTA : voor de Vlaamse Gemeenschap werd deze wet vervangen bij DVR 1996-10-22/40.)
(NOTA : de meeste beschikkingen van deze wet zijn niet langer van toepassing op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; zie ORD 1991-08-29/31, art. 195, Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 01-07-1992; ORD 2002-07-18/37, art. 63, Inwerkingtreding : 07-08-2002; ORD 2004-05-13/31, art. 33, Inwerkingtreding : 05-06-2004. Krachtens BWRO 2004-04-09/35, art. 315, Inwerkingtreding : 05-06-2004, is de hele wet met uitzondering van art. 70 niet langer van toepassing op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.) Zie wijziging(en)

Publicatie : 12-04-1962 nummer :   1962032904 bladzijde : 3000
Dossiernummer : 1962-03-29/30
Inwerkingtreding / Uitwerking : 22-04-1962

Inhoudstafel Tekst Begin
TITEL I. - Ruimtelijke ordening.
EERSTE HOOFDSTUK. - Algemene bepalingen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Streekplannen.
Art. 6-10
HOOFDSTUK III. - Gewestplannen.
Art. 11-13
HOOFDSTUK IV. - Gemeentelijke plannen.
Art. 13bis, 14-24
HOOFDSTUK V. - Onteigening en vergoeding.
Art. 25-38
HOOFDSTUK VI. - Ruilverkaveling en herverkaveling.
Art. 39-43
TITEL II. - Bouwvergunning.
HOOFDSTUK I. - Afgifte van de vergunning.
Art. 44-52
HOOFDSTUK II. - Indiening en behandeling van de aanvragen en beroepen.
Art. 53-55
TITEL III. - Verkavelingsvergunning.
Art. 56-57, 57bis, 58
TITEL IV. - Bepalingen van verschillende aard.
HOOFDSTUK I. - Bouwverordeningen.
Art. 59-62
(HOOFDSTUK II. - Inlichtingen te verstrekken door de openbare besturen en de notarissen.) <W 10-08-1978, art. 1>
Art. 63, 63bis1
(HOOFDSTUK IIbis. - Opschorsing van de uitvoering van de bouw- en verkavelingsvergunningen) <W 25-07-1974, art. 9>
Art. 63bis, 63ter
HOOFDSTUK III. - Dwang- en strafbepalingen.
Art. 64-69
HOOFDSTUK IV. - Fiscale bepalingen.
Art. 70, 70bis
HOOFDSTUK V. - Wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen.
Art. 71-76, 76bis, 76ter, 77
TITEL V. - Aanvullende bepalingen voor het Vlaamse Gewest. <Ingevoegd bij DVR, 28-06-1984, art. 2>
Art. 78, 78bis, 79-80, 80bis, 80ter, 81-87, 87bis, 88

Tekst Inhoudstafel Begin
TITEL I. - Ruimtelijke ordening.

  EERSTE HOOFDSTUK. - Algemene bepalingen.

  Artikel 1. (Zie NOTA'S onder opschrift) De ruimtelijke ordening van het land, de streken, gewesten en gemeenten wordt vastgesteld in plannen.
  Die ordening wordt ontworpen zowel uit economisch, sociaal en esthetisch oogpunt als met het doel 's lands natuurschoon ongeschonden te bewaren. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 1, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 1> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 2. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 1> § 1. De Koning verleent bindende kracht aan de streek-, gewest- en gemeenteplannen.
  Alle voorschriften van de plannen van aanleg hebben dezelfde bindende kracht, ongeacht of zij grafisch zijn voorgesteld of niet.
  De plannen hebben verordenende kracht. Zij blijven gelden totdat zij door andere plannen kunnen worden vervangen na een herziening. Er mag alleen van worden afgeweken in de gevallen en in de vormen door deze wet bepaald.
  De voorschriften van een plan van aanleg waarvan overeenkomstig de artikelen 12, laatste lid, 15, laatste lid, en 16, vierde lid, wordt afgeweken, houden op te gelden.
  § 2. Dezelfde bindende en verordenende kracht hebben de ontwerpen van streek- of gewestplannen die door de Minister voorlopig zijn vastgesteld. Het ministerieel besluit schorst de uitwerking van de vroeger vastgestelde of goedgekeurde plannen van aanleg in zoverre de voorschriften ervan niet meer in overeenstemming zijn met deze ontwerpen. (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 2, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 2) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 3. (Zie NOTA'S onder opschrift) Er wordt een Nationale Commissie voor de Ruimtelijke Ordening ingesteld, waarvan de voorzitter en de leden worden benoemd door de Koning. De mandaten worden voor vier jaren toegekend en zijn hernieuwbaar.
  (De Nationale Commissie omvat, behalve de voorzitter, 30 leden, van wie 9 worden gekozen uit een dubbeltal voorgedragen door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, en 9 gekozen naar rato van één per provincie, uit een dubbeltal van deskundigen, voorgedragen door de bestendige deputatie van de provincieraad.) <W 22-04-1970, art. 1>
  De organisatie en de werkwijze van de Nationale Commissie worden door de Koning vastgesteld. (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 3, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 148) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 4. (Zie NOTA'S onder opschrift) De Nationale Commissie heeft tot taak algemene richtlijnen voor de voorbereiding en de opmaking van de plannen van aanleg voor te stellen en aan de Minister verslag te doen over de ontwikkeling der ideeën en beginselen op het gebied van de ruimtelijke ordening. De Minister kan alle kwesties met betrekking tot de ruimtelijke ordening en de stedebouw aan het advies van de Nationale Commissie onderwerpen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 4, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 3>
  Voor de toepassing van deze wet wordt onder " De Minister " verstaan de Minister tot wiens bevoegdheid de ruimtelijke ordening en de stedebouw behoren. (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 5. (Zie NOTA'S onder opschrift) De Minister legt ieder jaar in de Wetgevende Kamers een verslag ter tafel over de stand en de vooruitzichten op het gebied van de nationale en regionale ruimtelijke ordening. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 5, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 4> (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  HOOFDSTUK II. - Streekplannen.

  Art. 6. (Zie NOTA'S onder opschrift) De Koning wijst, na raadpleging van de Nationale Commissie, hetzij van ambtswege, hetzij op voorstel van openbare of private regionale lichamen, de streken aan waarvoor de plannen van aanleg moeten worden opgemaakt. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 6, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 5> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 7. (Zie NOTA'S onder opschrift) In iedere aldus aangewezen streek stelt de Koning een Commissie van advies in, waarvan hij de voorzitter benoemt en die, benevens deze laatste, tenminste 22 en ten hoogste 30 leden telt. De helft van de leden der Commissie, die rechtstreeks door de Koning worden benoemd, is samengesteld uit afgevaardigden van de Regering uit leden van de Bestendige Deputaties, uit leden van de raden van beheer van verenigingen van gemeenten indien er in de streek bestaan, en uit leden van de schepencolleges uit de streek.
  De andere helft van de leden der commissie worden door de Koning benoemd op een door de Gouverneur of Gouverneurs van de betrokken provincies voorgedragen dubbele lijst van candidaten, gekozen uit de personen die de voornaamste particuliere belangen van de streek vertegenwoordigen.
  De commissie kan zich in secties splitsen, voor zover haar beide helften daarin ieder in gelijken getale vertegenwoordigd zijn.
  De Minister stelt het reglement van orde van de Commissies vast. (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 7, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 149) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 8. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het streekplan bevat :
  1° de aanduiding van de bestaande toestand;
  2° de algemene maatregelen van aanleg, die vereist zijn om te voldoen aan de economische en sociale behoeften van de streek.
  Het plan kan eveneens bevatten :
  1° algemene maatregelen ter verbetering van het net der voornaamste verkeerswegen;
  2° algemene voorschriften van esthetische aard;
  3° de ruwe aanduiding van de grenzen der gewesten. (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 8, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 6) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 9. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het ontwerp-plan wordt opgemaakt door tussenkomst van de Minister. Deze wijst, na raadpleging van de Bestendige Deputatie van de bij het ontwerp betrokken provincies, de natuurlijke dan wel privaat- of publiekrechtelijke personen aan die hij met het opmaken van dat ontwerp belast.
  Die personen lichten de Regionale Commissie van advies over het verloop van de voorstudie in en delen haar de resultaten ervan evenals alle voorontwerp- en ontwerpplannen mede. De Commissie kan te allen tijde dienstig geachte opmerkingen of suggesties maken.
  Het ontwerp wordt voorlopig vastgesteld door de Minister, die de Gouverneur van de provincie belast met de zorg van een openbaar onderzoek. Dit wordt aangekondigd door aanplakking in elke van de bij het streekplan betrokken gemeenten, door een bericht dat driemaal in het Belgisch Staatsblad, in drie bladen van de hoofdstad en zo mogelijk, in drie bladen van de streek wordt geplaatst, alsmede door een bericht dat driemaal door het Nationaal Instituut voor Radio-Omroep wordt uitgezonden.
  Na de aankondiging wordt het ontwerp-streekplan gedurende negentig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van elke der bij het streekplan betrokken gemeenten. Het begin en het einde van deze termijn worden in de aankondiging aangegeven.
  De bezwaren en opmerkingen worden vóór het einde van die termijn schriftelijk ter kennis gebracht van de Gouverneur. De Bestendige Deputatie van elke der betrokken provincies en de gemeenteraad van elk der betrokken gemeenten dienen de Gouverneur van advies binnen zestig dagen na het einde van de bovenbedoelde termijn. Indien de bestendige deputatie of de gemeenteraad binnen die termijn geen advies geven, worden zij geacht een gunstig advies te hebben uitgebracht. Het ontwerp-plan wordt samen met de bezwaren, opmerkingen en adviezen voorgelegd aan de Regionale Commissie van advies, die advies uitbrengt binnen negentig dagen na ontvangst van het dossier. Het dossier wordt, na het verstrijken van de termijn, door de gouverneur aan de Minister doorgezonden. Wanneer een streek zich over verscheidene provincies uitstrekt, oefent ieder Gouverneur, in zijn ambtsgebied, de in dit artikel omschreven bevoegdheden uit.
  De Koning stelt het plan vast nadat de Ministerraad erover beraadslaagd heeft.
  Wanneer de Koning afwijkt van het advies van de Regionale Commissie van advies, dient zijn beslissing met redenen omkleed te zijn. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 9, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 7> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 10. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het Koninklijk besluit treedt in werking vijftien dagen na de bekendmaking ervan bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad, waarin tegelijk het advies van de Commissie van advies wordt overgenomen. Binnen dezelfde termijn zendt de Gouverneur het streekplan naar iedere gemeente die bij het plan betrokken is.
  De Gouverneur maakt door aanplakking bekend dat het plan in elk gemeentehuis voor een ieder ter inzage ligt. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 10, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 8> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  HOOFDSTUK III. - Gewestplannen.

  Art. 11. (Zie NOTA'S onder opschrift) De Koning wijst, na raadpleging van de betrokken Regionale Commissie, hetzij van ambtswege, hetzij op voorstel van openbare of private regionale lichamen, de gewesten aan waarvoor plannen van aanleg moeten worden opgemaakt. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 11, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 9> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 12. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het gewestplan bevat :
  1° de aanduiding van de bestaande toestand;
  2° de maatregelen van aanleg, vereist om te voldoen aan de economische en sociale behoeften van het gewest;
  3° de maatregelen ter verbetering van het net der voornaamste verkeerswegen.
  Het kan eveneens bevatten :
  1° algemene voorschriften van esthetische aard;
  2° geheel of ten dele de zaken die in een gemeentelijk algemeen plan zijn opgenomen overeenkomstig de navolgende opsomming.
  Wanneer er een streekplan bestaat, richt het gewestplan zich naar de aanwijzingen en bepalingen ervan en vult ze aan. Het kan er desnoods van afwijken. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 12, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 10> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 13. (Zie NOTA'S onder opschrift) <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 13, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 11> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992> <DVR 1993-12-22/37, art. 99, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994> § 1. Het ontwerp-gewestplan, dat steeds wordt opgesteld en ontworpen door de Administratie Ruimtelijke Ordening, wordt voorlopig vastgesteld door de minister, die de gouverneur van de provincie belast met de zorg van een openbaar onderzoek. Dit wordt aangekondigd door aanplakking in elke bij het gewestplan betrokken gemeente, door een bericht dat driemaal in het Belgisch Staatsblad, in drie bladen van de hoofdstad en zo mogelijk, in drie bladen van de streek wordt geplaatst, alsmede door een bericht dat driemaal door de BRTN-radio wordt uitgezonden.
  § 2. Na de aankondiging wordt het ontwerp-gewestplan gedurende 60 dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van elke bij het gewestplan betrokken gemeente. Het begin en het einde van deze termijn wordt in de aankondiging aangegeven.
  De bezwaren en opmerkingen worden voor het einde van die termijn schriftelijk ter kennis gebracht aan de gouverneur. Deze maakt het ontwerpplan, de bezwaren en opmerkingen over aan de Regionale Commissie van Advies en aan de Vlaamse Regering.
  § 3. De bestendige deputatie van elk der betrokken provincies en de gemeenteraad van elk der betrokken gemeenten dienen de gouverneur van advies binnen een termijn van 60 dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 2.
  Indien de bestendige deputatie of de gemeenteraad binnen die termijn geen advies geven, worden zij geacht een gunstig advies te hebben uitgebracht.
  § 4. Zowel het ontwerpplan samen met de bezwaren en opmerkingen, als de adviezen van de gemeenteraad en bestendige deputatie worden voorgelegd aan de Regionale Commissie van Advies, die advies uitbrengt binnen een termijn van 120 dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 2.
  § 5. Op gemotiveerd verzoek van de Regionale Commissie van Advies, ten laatste 30 dagen voor het verstrijken van de termijn van 120 dagen zoals bepaald in § 4, beslist de minister over de verlenging met 60 dagen van de termijn waarbinnen de Regionale Commissie haar advies diende uit te brengen.
  § 6. Het dossier wordt, bij het verstrijken van de termijn, door de gouverneur aan de minister doorgezonden. Wanneer het plan zich over verscheidene provincies uitstrekt, oefent iedere gouverneur, in zijn bevoegdheid, de in dit artikel omschreven bevoegdheden uit.
  § 7. De Vlaamse Regering stelt het plan vast binnen een termijn van 180 dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 2, behoudens de verlenging zoals bepaald in § 5 van dit artikel.
  Wanneer de Regionale Commissie van Advies haar advies binnen de voorgeschreven termijn niet heeft uitgebracht, wordt eraan voorbijgegaan en stelt de Vlaamse Regering het plan vast.
  Indien de Vlaamse Regering afwijkt van het advies van de Regionale Commissie van Advies dient zij haar beslissing te motiveren.
  Op gemotiveerd verzoek van de minister, ten laatste 30 dagen voor het verstrijken van de termijn van 180 dagen, behoudens de verlenging in § 5, zoals bepaald in § 7, beslist de Vlaamse Regering over de verlenging met 60 dagen van de termijn waarbinnen zij het plan dient vast te stellen.
  § 8. Bij gebreke aan een beslissing door de Vlaamse Regering binnen de termijn van 180 dagen, behoudens de verlengingen zoals bepaald in § 5 en § 7, vervalt het ontwerp-gewestplan.

  HOOFDSTUK IV. - Gemeentelijke plannen.

  Art. 13bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <DVR 1993-12-22/37, art. 100, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994> De definitieve vaststelling van het plan door de Vlaamse Regering wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt waarin tevens het advies van de Regionale Commissie van Advies wordt opgenomen.
  Het plan treedt in werking binnen 15 dagen na zijn bekendmaking.
  Binnen 15 dagen na zijn bekendmaking ligt het advies met de normatieve delen van het plan na overmaking door de minister ter inzage van de bevolking in elk betrokken gemeentehuis.
  De niet-normatieve delen zijn ter inzage op het hoofdbestuur en de provinciale buitendiensten van de Administratie Ruimtelijke Ordening. De Vlaamse Regering bepaalt welke delen van het plan normatief dan wel niet-normatief zijn.

  Art. 14. (Zie NOTA'S onder opschrift) Elke gemeente van het Koninkrijk neemt, hetzij uit eigen beweging, hetzij binnen de haar door de Koning gestelde termijn, een algemeen plan en bijzondere plannen van aanleg aan.
  De Koning kan elke gemeente met minder dan duizend inwoners, op verzoek van de gemeenteraad, geheel of gedeeltelijk ontheffen van die verplichting. In dat geval blijft de gemeente evenwel aan de overige bepalingen van deze wet onderworpen.
  De gemeenteraad kan met goedkeuring van de Koning beslissen dat hij betreffende het algemeen plan van aanleg genoegen neemt met de voorschriften van een reeds bestaand gewestplan.
  De Koning kan verscheidene gemeenten machtigen om zich overeenkomstig de wet van 1 maart 1922 te verenigen voor het opmaken van een gemeenschappelijk algemeen plan.
  Voor zover het grondgebied van die gemeenten niet ligt binnen de grenzen van een gewestplan dat reeds is vastgesteld door de Koning, kan deze tegelijk met de goedkeuring van het gemeenschappelijk algemeen plan beslissen dat dit plan ten aanzien van die gemeenten de waarde zal hebben die bij deze wet wordt toegekend aan de gewestplannen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 14, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 12> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 15. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het algemeen plan van aanleg geeft voor het gehele grondgebied aan :
  1° de bestaande toestand;
  2° de algemene bestemming van verschillende delen van het grondgebied voor bewoning, nijverheid, landbouw of enig ander gebruik;
  3° het tracé van de voornaamste in het bestaande verkeerswegennet te brengen wijzigingen met inachtneming van de aanwijzingen van het Bestuur van Bruggen en Wegen wat de Rijkswegen, en van de provinciale technische dienst wat de provinciale wegen betreft.
  Het kan bovendien aangeven :
  4° de plaatsen die bestemd worden voor het aanleggen van groene ruimten, bosreservaten, sportvelden en begraafplaatsen, alsmede voor openbare gebouwen en voor monumenten;
  5° algemene voorschriften van esthetische aard;
  6° algemene regels betreffende de plaatsing en de grootte van de op te trekken gebouwen.
  De hierboven opgesomde voorschriften kunnen eigendomsbeperkingen inhouden, met inbegrip van bouwverbod.
  Wanneer een streek- of gewestplan bestaat, richt het algemeen plan zich naar de aanwijzingen en bepalingen ervan en vult ze aan. Het kan er desnoods van afwijken. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 15, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 13> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 16. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het bijzonder plan van aanleg geeft voor het deel van het gemeentelijk grondgebied aan:
  1° de bestaande toestand;
  2° de gedetailleerde bestemming van de sub 2° van artikel 15 bedoelde gebiedsdelen;
  3° het tracé van alle in het bestaande verkeerswegennet te brengen wijzigingen;
  4° de voorschriften betreffende de plaatsing, de grootte en de welstand van de gebouwen en afsluitingen, alsmede die betreffende de binnenplaatsen en tuinen.
  Het kan bovendien aangeven :
  5° de voorschriften betreffende het aanleggen en uitrusten van de wegen, de bouwvrije stroken en de bepalingen;
  6° de plaatsen die bestemd worden voor het aanleggen van groene ruimten, bosreservaten, sportvelden en begraafplaatsen, alsmede voor openbare gebouwen en voor monumenten;
  7° indien een ruilverkaveling of herverkaveling nodig blijkt, de grenzen van de nieuwe kavels, onder vermelding dat die grenzen door het schepencollege kunnen worden gewijzigd met goedkeuring van de Minister.
  De hierboven opgesomde voorschriften kunnen eigendomsbeperkingen inhouden, met inbegrip van bouwverbod.
  Wanneer een streek-, gewest- of algemeen plan bestaat, richt het bijzonder plan zich naar de aanwijzingen en bepalingen ervan, en vult ze aan. Het kan er desnoods van afwijken.
  De goedkeuring van het bijzonder plan door de Koning ontheft de gemeente van alle andere wettelijke formaliteiten inzake rooiplannen.
  De rooiplannen voor de steden of voor de aaneengebouwde gedeelten in de plattelandsgemeenten, die voor de uitvoering van het plan van aanleg nodig mochten zijn, worden door de gemeenteraad vastgesteld, evenwel zonder dat het advies van de Bestendige Deputatie van de Provinciale Raad en de goedkeuring van de Koning, voorgeschreven bij artikel 76 van de gemeentewet, nog vereist zijn. (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 16, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 14) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 17. (Zie NOTA'S onder opschrift) Wanneer het de aanleg van industriegebieden betreft, kan het bijzonder plan zich, in afwijking van artikel 16, beperken tot het aangeven van de bestaande toestand en van de grenzen van het gebied.
  Vorenstaande bepaling is eveneens van toepassing op de aanlegplannen van wijken bestemd voor de gegroepeerde bouw van volkswoningen of kleine landeigendommen. (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 17, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 15) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 18. (Zie NOTA'S onder opschrift) De Minister kan eisen dat een hem ter koninklijke goedkeuring toegezonden rooiplan door een bijzonder plan van aanleg wordt vervangen. In dat geval kan worden volstaan met op dit plan de bestaande toestand, de nieuwe rooilijnen, de te verrichten herkavelingen en geheel of gedeeltelijk de sub 4° van artikel 16 bedoelde voorschriften aan te geven. (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 18, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 16) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 19. (Zie NOTA'S onder opschrift) (NOTA : de Commissie van advies voor de ruimtelijke ordening van de Brusselse agglomeratie, bepaald bij onderhavig artikel 19, wordt opgeheven. <ORD 1991-08-29/31, art. 197, Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 01-07-1992; opheffingsbeschikking opgenomen in BWRO 2004-04-09/35, art. 317, Inwerkingtreding : 05-06-2004>) De Koning stelt voor elk van de agglomeraties Brussel, Antwerpen, Luik, Gent en Charleroi, met omschrijving van hun gebied, voor elke vereniging van gemeenten opgericht krachtens artikel 14, vierde lid, en voor elke gemeente met 10 000 inwoners en meer, die niet in de gezegde agglomeraties of verenigingen is begrepen, een Commissie van advies in, die benevens de voozitter, ten minste 10 en ten hoogste 20 leden telt, gekozen uit personen die tot de openbare en de private sector behoren. Iedere commissie kan zich in secties splitsen; zij kan met goedkeuring van de Koning een deel van haar bevoegdheid aan deze secties overdragen.
  De Koning benoemt de voorzitter en de leden van die Commissies op een dubbele lijst van candidaten, voorgedragen door de in artikel 7 bedoelde Regionale Commissie van advies.
  In iedere Commissie heeft een door de Minister aangewezen ambtenaar van het Bestuur van de Stedebouw en de Ruimtelijke Ordening zitting met adviserende stem.
  De Minister stelt voor de Commissies één enkel reglement van orde vast.
  Voor de gemeenten die niet onder het eerste lid van dit artikel vallen, oefent de Regionale Commissie van advies de taak uit die door deze wet wordt opgedragen aan de Commissie van advies.
  Hetzelfde geldt voor de in het eerste lid bedoelde gemeenten zolang hiervoor geen Commissie van advies is ingesteld. (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 19, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 150) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)

  Art. 20. (Zie NOTA'S onder opschrift) (NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 20, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 17) (NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992)
  <DVR 1993-12-22/37, art. 101, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994> De personen die zijn aangewezen voor het opmaken van de plannen van aanleg houden door bemiddeling van het college van burgemeester en schepenen de door de Vlaamse Regering aangeduide besturen en openbare instellingen en de Commissie van Advies op de hoogte van de voorstudie en delen hen alle voorontwerp- of ontwerpplannen mede. Deze besturen en openbare instellingen verlenen advies binnen de 30 dagen na het toezenden van het voorontwerp- of ontwerpplan. Bij ontstentenis van het advies binnen deze termijn wordt dit geacht gunstig te zijn. De besturen en openbare instellingen en de Commissie van Advies kunnen alle opmerkingen maken of suggesties voordragen die zij nuttig achten.

  Art. 21. (Zie NOTA'S onder opschrift) (De gouverneur van elke provincie legt, na advies van de Regionale Commissie van Advies, een openbaar register aan waarin vermeld wordt welke natuurlijke dan wel privaat- of publiekrechtelijke personen met het opmaken van ontwerpplannen kunnen worden belast.
  De gemeenteraad wijst het personeel aan, op basis van het openbaar register, die hij met het opmaken van de ontwerpplannen van aanleg belast.) <DVR 1993-12-22/37, art. 102, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
  Na voorlopige aanneming van het ontwerpplan door de gemeenteraad, onderwerpt het schepencollege het aan een openbaar onderzoek zowel door aanplakking als door een bericht in het Belgisch Staatsblad en in drie bladen van het Rijk, waarvan één dat verschijnt in de hoofdplaats van de provincie.
  Vervolgens wordt het ontwerpplan in het gemeentehuis ter inzage gelegd gedurende een termijn van dertig dagen, waarvan het begin en het einde in de aankondiging worden aangegeven.
  De bezwaren en opmerkingen worden vóór het einde van de termijn schriftelijk aan het schepencollege ter kennis gebracht en bij het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek gevoegd Dit proces-verbaal wordt door het college opgemaakt binnen acht dagen na afloop van de termijn.
  Het ontwerpplan wordt samen met de bezwaren, de opmerkingen en het proces-verbaal van sluiting van het onderzoek voorgelegd aan de bevoegde Commissie van advies; deze geeft haar advies binnen zestig dagen na ontvangst van het dossier, bij gebreke waarvan haar advies geacht wordt gunstig te zijn.
  Binnen de zestig daaropvolgende dagen neemt de gemeenteraad kennis van de uitslag van het onderzoek; hij kan het plan definitief aannemen dan wel beslissen het te wijzigen; in het laatste geval wordt een nieuw onderzoek gehouden in de vorm en binnen de termijnen, bepaald in dit artikel.
  (De gemeenteraadsbeslissing waarbij het plan definitief door de gemeenteraad werd aanvaard, wordt bekendgemaakt zoals bepaald in artikel 112 van de Nieuwe Gemeentewet. De aanplakbrief vermeldt dat de beslissing in werking treedt 15 dagen na publikatie van het goedkeuringsbesluit van de Vlaamse Regering in het Belgisch Staatsblad. De aanplakbrief vermeldt tevens dat bij ontstentenis van een beslissing van de Vlaamse Regering zoals bepaald in artikel 23, achtste lid, de beslissing in werking treedt 15 dagen na de publikatie in het Belgisch Staatsblad van de gemeenteraadsbeslissing houdende de definitieve aanvaarding van het plan. Het plan ligt voor iedereen ter inzage in het gemeentehuis.) <DVR 1993-12-22/37, art. 102, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
  <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 21, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 18> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 22. (Zie NOTA'S onder opschrift) Wanneer de Koning verscheidene gemeenten heeft gemachtigd zich te verenigen om een gemeenschappelijk algemeen plan op te maken, wijst de raad van beheer van de vereniging van gemeenten, met goedkeuring van de Minister of zijn gemachtigde de natuurlijke dan wel privaat- of publiekrechtelijke personen aan, die hij met het opmaken van de plannen van aanleg belast.
  Het ontwerp-plan wordt, wat het grondgebied van iedere gemeente betreft, door de betrokken gemeenteraad voorlopig aangenomen, aan het openbaar onderzoek onderworpen en definitief aangenomen of gewijzigd in de vorm en binnen de termijnen, bepaald in artikel 21. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 22, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 19> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 23. (Zie NOTA'S onder opschrift) <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 23, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 20> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>
  <DVR 1993-12-22/37, art. 103, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994> Het plan wordt, samen met de besluiten van de gemeenteraad of de gemeenteraden, de processen-verbaal van onderzoek, de bezwaren en opmerkingen en adviezen van de Commissie van Advies en de besturen, toegezonden aan de bestendige deputatie en de Vlaamse Regering.
  De bestendige deputatie verleent advies binnen 30 dagen na ontvangst van het dossier. Zo de bestendige deputatie geen advies verleent binnen de termijn, wordt haar advies geacht gunstig te zijn.
  De Vlaamse Regering verleent de gevraagde goedkeuring binnen de 60 dagen na ontvangst van het dossier. Zij kan haar goedkeuring afhankelijk stellen van een tijdsgebonden uitvoeringsplan. Indien een onteigeningsplan is bijgevoegd wordt deze termijn verlengd met 30 dagen.
  Wanneer aan het plan goedkeuring wordt onthouden, is het besluit met redenen omkleed.
  Het plan treedt in werking 15 dagen na de bekendmaking van het besluit tot goedkeuring bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
  Binnen dezelfde termijn zendt de gouverneur een afdruk van het plan aan de gemeente of gemeenten, eventueel aan de betrokken vereniging van gemeenten.
  Bij ontstentenis van een beslissing van de Vlaamse Regering binnen de termijn bepaald in het derde lid, kan de gemeente bij aangetekend schrijven de Vlaamse Regering rappelleren.
  Indien geen beslissing wordt genomen binnen een termijn van 45 dagen met ingang van de dag waarop de rappelbrief ter post is afgegeven, wordt het plan, zoals definitief aanvaard door de gemeenteraad, geacht te zijn goedgekeurd, behoudens wat het onteigeningsplan betreft.
  Dit plan treedt in werking 15 dagen na de bekendmaking van de gemeenteraadsbeslissing tot definitieve aanvaarding van het plan bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. Binnen dezelfde termijn zendt de burgemeester een afdruk van het plan aan de gouverneur en de Vlaamse Regering.

  Art. 24. (Zie NOTA'S onder opschrift) Indien de gemeente of de vereniging van gemeenten de verplichting tot aanneming van de in artikel 14 bedoelde algemene en bijzondere plannen niet nakomt binnen de termijnen die de Koning heeft bepaald, of indien de Koning aan de hem voorgelegde plannen algehele goedkeuring onthoudt, kan hij voor de aanneming van die plannen in de plaats van de gemeente of de vereniging van gemeenten treden. In dat geval wijst de Minister de natuurlijke dan wel de privaat- of publiekrechtelijke personen aan, die hij met het opmaken van die plannen belast.
  Het ontwerp-plan of de ontwerp-plannen worden door bemiddeling en op kosten van de gemeente en zonder tussenkomst van de gemeenteraad of de gemeenteraden, aan één enkel onderzoek onderworpen, in de vorm en binnen de termijnen bepaald in artikel 21.
  De in dit hoofdstuk voorgeschreven adviezen van de Bevoegde Commissie van advies en van de Bestendige Deputatie worden gevraagd door de Minister. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 24, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 21> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  HOOFDSTUK V. - Onteigening en vergoeding.

  Art. 25. (Zie NOTA'S onder opschrift) De verkrijging van onroerende goederen vereist voor de uitvoering van de voorschriften der streek-, gewest- en gemeenteplannen kan steeds plaats hebben door onteigening ten algemenen nutte.
  Als onteigenende instanties kunnen optreden het Rijk, de provincies, de gemeenten, de openbare instellingen en alle lichamen, bij de wet bevoegd verklaard om ten algemenen nutte te onteigenen.
  Wanneer de voorgenomen onteigening de ordening tot doel heeft van een gedeelte van het grondgebied dat bestemd is om verkaveld te worden met het oog op het oprichten van gebouwen voor huisvestings- of handelsdoeleinden, kan of kunnen de eigenaar of eigenaars die meer dan de halve oppervlakte van de in dat gebied begrepen gronden bezitten, vragen om, binnen de termijnen en onder de voorwaarden die de overheid heeft bepaald en voor zover zij blijk geven de nodige middelen te bezitten, belast te worden met de uitvoering van de voor die ordening vereiste werken alsmede met de herverkavelings- en ruilverkavelingsverrichtingen.
  Deze aanvraag moet, op straffe van verval, worden ingediend binnen drie maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit tot goedkeuring van het onteigeningsplan.
  Wanneer de onteigening de ordening tot doel heeft van een gedeelte van het grondgebied dat krachtens 2° van de artikelen 15 en 16 van deze wet een bijzondere bestemming heeft gekregen, kan de eigenaar of kunnen de eigenaars onder de hierboven bepaalde voorwaarden vragen om met de uitvoering van de ordeningswerken te worden belast.
  In gevallen als bepaald in de vorige leden zal de onteigenende overheid, op verzoek van de personen die met de ordening van de strook zijn belast, de daartoe vereiste onroerende goederen onteigenen, wanneer de onderhandse verkrijging daarvan onmogelijk is gebleken. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 25, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 22> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing, met uitzondering van lid 2, bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 26. (Zie NOTA'S onder opschrift) Om de nodige onteigeningen voor de uitvoering van een plan van aanleg te verrichten, moet de onteigenende instantie in het bezit zijn van een door de Koning goedgekeurd onteigeningsplan dat geheel of gedeeltelijk toepasselijk is op het in het plan van aanleg afgebeelde grondgebied. Het koninklijk besluit kan tegelijk op het plan van aanleg en op het desbetreffende onteigeningsplan betrekking hebben. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 26, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 23> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 27. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het onteigeningsplan moet aangeven de omtrek van de te onteigenen percelen, afzonderlijk of tot stroken samengevoegd, met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte en de aard der percelen, evenals van de naam der eigenaars.
  Het moet eveneens de onteigenende instantie of instanties vermelden.
  Ter zake van de uit te voeren werken en onroerende verrichtingen, kan met het overnemen van de voorschriften van het plan van aanleg worden volstaan. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 27, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 24> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 28. (Zie NOTA'S onder opschrift) Wanneer het onteigeningsplan en het plan van aanleg terzelfder tijd worden opgemaakt, worden beide samen onderworpen aan de formaliteiten bepaald voor het opmaken van het plan van aanleg. De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de te onteigenen percelen, worden bovendien persoonlijk, schriftelijk en in hun woonplaats in kennis gesteld dat het plan in het gemeentehuis ter inzage ligt, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 9 en 21 van deze wet.
  Wordt het onteigeningsplan na het plan van aanleg opgemaakt, dan wordt het aan een onderzoek onderworpen in de vorm en binnen de termijnen bepaald in de artikelen 3 tot 6 van de wet van 27 mei 1870.
  Wordt tot de onteigening besloten door een andere instantie, openbare instelling of lichaam dan de gemeente waar de goederen gelegen zijn, dan komen de kosten van het door de gemeente gedane openbaar onderzoek voor rekening van de onteigenaar. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 28, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 25> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 29. (Zie NOTA'S onder opschrift) (NOTA : de Commissie van deskundigen, ingesteld bij onderhevig artikel 29, is opgeheven voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. <ORD 1991-08-29/31, art. 198, Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 01-07-1992; opheffingsbeschikking opgenomen bij BWRO 2004-04-09/35, art. 318, Inwerkingtreding : 05-06-2004.) Elk onteigeningsplan dat ter uitvoering van deze wet is opgemaakt, wordt, vóór de beslissing van de Koning, onderworpen aan het advies van een Commissie, bestaande uit drie deskundigen, door de Koning benoemd voor een termijn van drie jaar, een vertegenwoordiger van de Minister van Openbare Werken en een vertegenwoordiger van de Minister van Financiën. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 29, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 26> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 30. (Zie NOTA'S onder opschrift) Wanneer de onteigenaar in het bezit is van een onteigeningsplan, door de Koning goedgekeurd ter uitvoering van deze wet, is hij ontheven van de administratieve formaliteiten welke door alle andere wettelijke bepalingen op de onteigeningen ten algemene nutte zijn voorgeschreven. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 30, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 27> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 31. (Zie NOTA'S onder opschrift) Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of -vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van het streek-, gewest- of gemeentelijk plan van aanleg, noch met de waardevermeerdering die het goed heeft verkregen door werken of veranderingen, uitgevoerd met overtreding van de voorschriften van een dier plannen van aanleg, indien de werken na de sluiting van het openbaar onderzoek aangaande het plan zijn uitgevoerd. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 31, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 28> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 32. (Zie NOTA'S onder opschrift) Onteigeningen die achtereenvolgens worden verordend ter uitvoering van het streek-, gewest- of gemeentelijk plan van aanleg, zelfs indien dit herzien is ter uitvoering van hoofdstuk VII, worden voor de waardering van de te onteigenen goederen geacht een geheel te vormen op de dag van het eerste onteigeningsbesluit. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 32, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 29> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 33. (Zie NOTA'S onder opschrift) Op verzoek van de onteigenende instantie worden de aankoopcomités van onroerende goederen ingesteld bij het Ministerie van Financiën, belast met het doen van alle aankopen en onteigeningen van percelen ter uitvoering van de plannen van aanleg, evenals met het sluiten van alle overeenkomsten voor de ruilverkaveling of de herverkaveling van grondeigendommen. Die comité's, alsmede de ontvangers van de Domeinen zijn, ongeacht de onteigenende instanties, bevoegd om de krachtens de plannen van aanleg aangekochte of onteigende percelen zonder bijzondere formaliteiten openbaar of onderhands te verkopen. Van de in dit lid bedoelde akten kunnen grossen worden afgegeven.
  De voorzitters van de aankoopcomité's zijn bevoegd om de onteigenende instantie of instelling in rechte te vertegenwoordigen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 33, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 30> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 34. (Zie NOTA'S onder opschrift) De in dit hoofdstuk bedoelde onteigeningen zullen worden gevorderd met toepassing van de rechtspleging, ingesteld bij de wet van 17 april 1835, gewijzigd bij de wetten van 27 mei 1870 en 9 september 1907, of bij de wet van 10 mei 1926.
  Wanneer het echter volstrekt noodzakelijk is onmiddellijk bezit te nemen van een perceel of van een groep percelen, stelt de Koning dit vast in het besluit dat aan het onteigeningsplan bindende kracht verleent, of in een afzonderlijk besluit, In dat geval wordt de rechtspleging toegepast, ingesteld bij de artikelen 2 tot 13 van de besluitwet van 3 februari 1947 houdende instelling van de rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigeningen ten algemenen nutte. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 34, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 31>

  Art. 35. (Zie NOTA'S onder opschrift) Wanneer binnen een termijn van tien jaren, te rekenen van de inwerkingtreding van een plan van aanleg, de bij artikel 25 bedoelde percelen niet zijn aangekocht of de onteigeningsprocedure niet is begonnen, kan de eigenaar bij een ter post aangetekende brief de bevoegde instantie verzoeken van de onteigening van zijn goed af te zien.
  Is die instantie niet het Rijk, dan wordt van die aanmaning bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven aan de Minister of aan de ambtenaren die door hem zijn gemachtigd tot de uitvoering van deze wet.
  Wanneer de bouw- of verkavelingsvergunning vóór de inwerkingtreding van een plan van aanleg is geweigerd om de toekomstige aanleg niet in het gedrang te brengen, loop de termijn van tien jaren vanaf de kennisgeving van de weigering van de vergunning.
  Voor de plannen van aanleg, goedgekeurd ter uitvoering van de besluitwet van 2 december 1946, zullen de voornoemde termijnen in voorkomend geval worden verlengd met vijf jaren, te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet.
  Indien de bevoegde overheid zich niet heeft uitgesproken binnen een jaar, te rekenen van de datum van verzending van de aangetekende brief, kan de eigenaar schadevergoeding verkrijgen binnen de bij artikel 37 gestelde perken. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 35, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 32> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 36. (Zie NOTA'S onder opschrift) De bepalingen van de artikelen 26 tot 34 zijn toepasselijk op de aankopen van percelen, nodig voor de rooiplannen.
  Het koninklijk besluit kan evenwel bepalen dat het goedgekeurde plan slechts zal mogen worden verwezenlijkt naarmate de bouw- of verkavelingsvergunningen worden ingediend; in dat geval zijn de bepalingen van het voorgaande artikel niet toepasselijk. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 36, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 33> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 37. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 2> Schadevergoeding is al naar het geval verschuldigd door het Rijk, de vereniging van gemeenten of de gemeente, wanneer het bouw- of verkavelingsverbod volgend uit een plan dat bindende kracht heeft verkregen, een einde maakt aan het gebruik waarvoor een goed dient of normaal bestemd is (de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding) van dat plan. <W 22-12-1977, art. 177>
  (De waardevermindering die voor schadeloosstelling in aanmerking komt, dient te worden geraamd als het verschil tussen eensdeels de waarde van dat goed op het ogenblik van de verwerving geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op schadevergoeding en verhoogd met de lasten en kosten, vóór de inwerkingtreding van het plan en anderdeels de waarde van dat goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op schadevergoeding na de inwerkingtreding van het plan. Enkel de waardevermindering voortvloeiend uit dat plan kan in aanmerking komen voor schadevergoeding.
  Het recht op schadevergoeding ontstaat ofwel bij overdracht van het goed ofwel bij de weigering van een bouw- of verkavelingsvergunning of nog bij het afleveren van een negatief stedebouwkundig attest.) <W 22-12-1977, art. 177>
  (Aan de verplichting tot schadevergoeding kan voldaan worden door een met redenen omkleed koninklijk besluit waarin bepaald wordt, overeenkomstig atikel 43, het betrokken aanlegplan te herzien met het doel aan het goed opnieuw de bestemming te geven welke het had de dag vóór de inwerkingtreding van het plan.) <W 22-12-1977, art. 178>
  (De Koning bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel, inzonderheid wat betreft de vaststelling van de waarden van het goed en de actualisering ervan.) <W 22-12-1977, art. 177>
  De waardevermindering van het goed volgend uit het bouw- of verkavelingsverbod, moet evenwel zonder vergoeding gedoogd worden ten belope van twintig ten honderd van die waarde.
  De vergoeding wordt verminderd of geweigerd indien en voor zover vaststaat dat de eiser in dezelfde streek andere goederen bezit, die voordeel halen uit de inwerkingtreding van een plan van aanleg of uit werken uitgevoerd op kosten van de openbare besturen.
  Wanneer krachtens een plan met bindende kracht een bouwverbod kan worden tegengeworpen aan degene die een perceel in een verkaveling heeft aangekocht, kan het Rijk, de intercommunale vereniging of de gemeente zich aan de verplichting tot vergoeding onttrekken door dat perceel van de betrokkene terug te kopen, mits hem de betaalde koopprijs, verhoogd met de lasten en kosten terug te betalen.
  Indien de betrokkene slechts eigenaar is van het vorenbedoelde perceel, kan hij de terugkoop door het Rijk, de intercommunale vereniging of de gemeente eisen door zijn wil te doen kennen bij aangetekend schrijven, te zenden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het vorenbedoeld plan. In dat geval moet het perceel worden teruggekocht en betaald binnen twaalf maanden na de kennisgeving. De Koning bepaald hoe deze bepaling wordt toegepast.
  Er is geen vergoeding verschuldigd in de volgende gevallen :
  1. verbod te bouwen of te verkavelen als gevolg van een in uitzicht gestelde onteigening van het goed; zulks onder voorbehoud van de toepassing van artikel 35;
  2. verbod een grotere oppervlakte van een perceel te bebouwen dan het plan van aanleg toelaat, of bij een verkaveling de door het plan bepaalde bebouwingsdichtheid te overschrijden;
  3. verbod de exploitatie van gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven voort te zetten na het verstrijken van de tijd waarvoor vergunning was verleend;
  4. verbod te bouwen op een stuk grond dat de minimumafmetingen vastgesteld bij het plan van aanleg, niet heeft;
  5. verbod om een stuk grond gelegen aan een weg die, gelet op de plaatselijke toestand, onvoldoende is uitgerust, te verkavelen of te bebouwen;
  6. verbod te bouwen of te verkavelen buiten de bebouwde kernen, wegens de dwingende eisen van de verkeersveiligheid;
  7. verbod een stuk grond te verkavelen waarvoor een vroeger verleende verkavelingsvergunning vervallen was op de datum van de inwerkingtreding van het plan dat bedoeld verbod inhoudt;
  (8. voor de gebouwen of vaststaande inrichtingen vernield door een natuurramp als het verbod van hun wederopbouw voortvloeit uit het koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 12, § 3, eerste alinea, van de wet betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen.) <W 12-07-1976, art. 12, § 4, 2°> <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 37, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 34> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 38. (Zie NOTA'S onder opschrift) De vorderingen tot betaling van vergoedingen, ongeacht het bedrag ervan, behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg; alle op dat stuk gewezen vonnissen, behalve de voorbereidende, zijn vatbaar voor hoger beroep.
  De vorderingen vervallen één jaar na de dag waarop (het recht op schadevergoeding ontstaat overeenkomstig artikel 37, derde lid). Indien geen vergunning wordt aangevraagd, is de termijn tien jaren te rekenen van de datum van inwerkingtreding van het plan. Deze termijn wordt op vijftien jaren gesteld voor vorderingen tot vergoeding als bedoeld in het laatste lid van artikel 35. <W 22-12-1977, art. 179> <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 38, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 35>

  HOOFDSTUK VI. - Ruilverkaveling en herverkaveling.

  Art. 39. (Zie NOTA'S onder opschrift) Bij ruilverkaveling of herverkaveling treedt het ruilverkaveld perceel of de nieuwe kavel werkelijk in de plaats van het vorige perceel. Mits de hierna voorgeschreven formaliteiten van openbaarmaking vervuld worden en onder voorbehoud van de uit bijzondere overeenkomsten voortvloeiende wijzigingen :
  1° gaan de voorrechten en hypotheken en alle zakelijke rechten, erfdienstbaarheden uitgezonderd, die het vorige goed bezwaarden, de oorzaken van vernietiging, herroeping of ontbinding van de titel van de eigenaar van gezegd goed, alsmede de rechtsvorderingen van alle aard betreffende dat goed, van rechtswege over op het ruilverkaveld goed in zijn geheel, met inbegrip van de erbij gevoegde nieuwe delen, of op de nieuwe kavel die in de plaats treedt van het vorige perceel alsook in voorkomend geval op de prijs, de toegift of het saldo van de toegiften die aan de eigenaar van het vorig perceel mochten toekomen ten gevolge van de ruilverkaveling of herverkaveling als geheel genomen;
  2° worden het perceel of de perceelsgedeelten die krachtens de ruilverkaveling of de herverkaveling in het vermogen komen van een of meer andere eigenaars, vrij van alle hierboven bedoelde rechten, oorzaken van vernietiging, herroeping of ontbinding en rechtsvorderingen in dat vermogen opgenomen.
  De overbedeelde kwijt zich op geldige wijze door de prijs of de toegift in de Deposito- of Consignatiekas te storten. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 39, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 36> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 40. (Zie NOTA'S onder opschrift) In geval van vernieting, herroeping of ontbinding heeft de overdracht van ambtswege plaats onverminderd de vergoedingsregeling die tussen partijen moet worden getroffen telkens als het ruilverkaveld perceel of de nieuwe kavel meer waard is dan het vorige perceel. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 40, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 37> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 41. (Zie NOTA'S onder opschrift) De gevolgen van de ruilverkaveling, zoals deze in artikel 39 zijn omschreven, kunnen aan derden niet worden tegengeworpen dan nadat de akte tot vaststelling van de ruilverkaveling of herverkaveling op het hypotheekkantoor van de goederen is overgeschreven, en bovendien, wat de overdracht of het teniet gaan van de voorrechten en hypotheken betreft, niet dan vanaf de dag dat op de kant van de inschrijving betreffende die rechten melding is gemaakt van de tot stand gekomen overeenkomst.
  Die kanttekening geschiedt op verzoek van het aankoopcomité of de onteigenende instantie, tegen overlegging van de akte van ruil- of herverkaveling en van een borderel in tweevoud, dat benevens de op de kant te maken aantekeningen nog vermeldt :
  1° de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van partijen, alsmede van de schuldeiser;
  2° de akten krachtens welke de voorrechten of hypotheken worden overgedragen;
  3° de nieuwe beschrijving van het ruilverkaveld of herverkaveld perceel;
  4° de aanwijzingen voorgeschreven in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913.
  De bewaarder overhandigt aan de verzoeker de akte en een van de borderellen, waarop hij onderaan verklaart de melding te hebben gemaakt.
  Indien het Rijk de onroerende verrichtingen voor eigen rekening neemt, draagt het de kosten van de hypotheekformaliteiten ten aanzien van de rechten die ruilverkavelde percelen bezwaren. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 41, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 38> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 42. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het recht van huur betreffende ruilverkavelde of herverkavelde percelen, met uitzondering van de landpacht, die onderworpen blijft aan de bepalingen van de wet van 7 juli 1951 betreffende de landpacht, evenals van de wet van 25 juni 1956 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet gaat over op de nieuwe kavel die aan de verhuurder is toebedeeld, behoudens verlaging of verhoging van de huurprijs en tenzij de huurder de huurovereenkomst wenst op te zeggen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 42, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 39> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 43. (Zie NOTA'S onder opschrift) <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 43, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 40> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992> <DVR 1993-12-22/37, art. 104, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994> De Vlaamse Regering kan, hetzij op eigen initiatief bij een met redenen omkleed besluit, hetzij op verzoek van de betrokken vereniging van gemeenten of van de betrokken gemeente, beslissen dat een streek- of gemeentelijk plan van aanleg geheel of gedeeltelijk wordt herzien.
  De Vlaamse Regering kan onder dezelfde voorwaarden beslissen dat een bijzonder plan van aanleg wordt opgemaakt, dat tot gevolg heeft dat een verkavelingsvergunning wordt herzien of vernietigd.
  Inzake de gemeentelijke plannen van aanleg en de verkavelingsvergunningen wordt de herziening op initiatief van de Vlaamse Regering echter slechts bevolen indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan :
  1. het gemeentelijk plan of de verkavelingsvergunning is niet meer in overeenstemming met een streek- of gewestplan dat verordenende kracht heeft verworven;
  2. het gemeentelijk plan of de verkavelingsvergunning verhindert de uitvoering van werken van algemeen belang;
  3. het gemeentelijk plan of verkavelingsvergunning is niet meer in overeenstemming :
  - met de voorschriften van de algemene verordeningen betreffende de grote wegen, vastgesteld ingevolge artikel 59 van deze wet of de wetgeving op de grote wegen;
  - met de perceelsgewijze plannen door de Vlaamse Regering goedgekeurd krachtens artikel 6 van de wet van 12 juli 1956 houdende statuut van de autosnelwegen, of met de voorschriften van de verordeningen vastgesteld ingevolge artikel 10 van dezelfde wet;
  - met de voorschriften van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 12, § 3, eerste lid van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen.
  De bepalingen betreffende het opmaken van de plannen van aanleg zijn mede van toepassing op de herziening ervan.
  Zodra de Vlaamse Regering tot de herziening of het opmaken van een plan heeft besloten omdat het plan of de verkavelingsvergunning de uitvoering van werken van algemeen belang verhindert, kan de Vlaamse Regering of de gemachtigde, zoals bepaald in artikel 45, bij wie krachtens artikel 48 een bouwaanvraag aanhangig is gemaakt, de uitvoering van de werken toestaan.

  TITEL II. - Bouwvergunning.

  HOOFDSTUK I. - Afgifte van de vergunning.

  Art. 44. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 4> § 1. Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van het college van burgemeester en schepenen :
  1. bouwen, een grond gebruiken voor het plaatsen van een of meer vaste inrichtingen, afbreken, herbouwen, verbouwen van een bestaande woning, instandhoudings- of onderhoudswerken uitgezonderd;
  onder het bouwen en plaatsen vaste inrichtingen wordt verstaan het oprichten van een gebouw of een constructie of het plaatsen van een inrichting, zelfs uit niet duurzame materialen, die in de grond is ingebouwd, aan de grond is bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit, en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, al kan zij ook uit elkaar genomen of verplaatst worden;
  2. ontbossen, het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen;
  3. alleenstaande hoogstammige bomen vellen binnen de groene ruimten van een bij koninklijk besluit geodgekeurd plan van aanleg, evenmin als bomen die staan in een goed waarvoor de in titel III voorgeschreven verkavelingsvergunning is afgegeven.
  4. ontginnen of de vegetatie wijzigen van heiden of venen, alsmede van enig ander gebied waarvan de bescherming noodzakelijk wordt geacht door de Koning.
  5. een opslagruimte voor gebruikte voertuigen of voor schroot aanleggen;
  6. een grond gewoonlijk gebruiken voor het plaatsen van een of meer verplaatsbare inrichtingen die voor bewoning kunnen worden gebruikt, zoals woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen, tenten. De Koning kan nadere regelen voor zulk een gebruik aangeven.
  Geen vergunning is evenwel vereist voor het kamperen met verplaatsbare inrichtingen op een kampeerterrein in de zin van de wetgeving op het kamperen.
  § 2. De bepalingen van deze wet gelden mede voor niet in dit artikel opgesomde handelingen en werken, wanneer een bouwverordening de uitvoering ervan aan vergunning onderwerpt en voor zover ze niet voorkomen op de in het navolgende lid bedoelde lijst.
  De Koning kan de lijst vaststellen van de werken en handelingen waarvoor, wegens hun geringe omvang, geen vergunning vereist is. <NOTA 1: Voor het Waalse Gewest worden in lid 2 van art. 44,§ 2 de volgende woorden weggelaten : "wegens hun geringe omvang" (DWG 24-01-1984, art. 1)>
  § 3. De geldigheidsduur van de vergunning kan worden beperkt :
  1. in de gevallen, vermeld in § 1, 5° en 6°;
  2. wanneer het gaat om de oprichting van bouwwerken of om de uitvoering van aan vergunning onderworpen werken gedurende de periode die voorafgaat aan de verwezenlijking van de bij een wets- of verordeningsbepaling aangewezen definitieve bestemming.
  § 4. De beslissing waarbij de vergunning wordt geweigerd moet met redenen omkleed zijn.
  § 5. De notaris vermeldt in alle akten van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar, van een ongebouwd goed, alsmede in alle akten van uitgifte in erfpacht of in opstal, de verklaring van de verkoper, van de verhuurder of van de erfpacht- of opstalgever, hetzij dat voor het goed een bouwvergunning is uitgereikt of een stedebouwkundig attest dat laat voorzien dat een dergelijke vergunning zou kunnen worden verkregen, hetzij, bij gebreke van die vergunning of dat attest, dat geen verzekering kan worden gegeven omtrent de mogelijkheid om op het goed te bouwen of daarop enige vaste of verplaatsbare inrichting op te stellen die voor bewoning kan worden gebruikt.
  Hij vermeldt bovendien dat geen bouwwerk noch enige vaste of verplaatsbare inrichting die voor bewoning kan worden gebruikt, mag worden opgericht op het goed waarop de akte betrekking heeft, zolang de bouwvergunning niet is verkregen.
  De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde verklaring. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 44, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 41> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 45. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 5> § 1. Zolang voor het gebied waarin het goed begrepen is, geen door de Koning goedgekeurd bijzonder plan van aanleg bestaat, kan de vergunning niet worden verleend dan op eensluidend advies van de door de Minister gemachtigde ambtenaar of ambtenaren van het Bestuur van de Stedebouw en de Ruimtelijke Ordening, verder " de gemachtigde ambtenaar " genoemd.
  De Koning kan de lijst vaststellen van de werken en handelingen waarvoor, wegens hun geringe omvang, het advies van de gemachtigde ambtenaar niet is vereist. In dat geval is artikel 46 toepasselijk. <NOTA 1: Voor het Waalse Gewest worden in lid 2 van art. 45,§ 1 de volgende woorden weggelaten : "wegens hun geringe omvang" (DWG 24-01-1984, art. 2)>
  § 2. Het advies van de gemachtigde ambtenaar kan, mits behoorlijk met redenen omkleed, tot weigering van de vergunning besluiten. Het kan aan de afgifte van de vergunning ook voorwaarden verbinden om een goede plaatselijke ordening veilig te stellen, en in dat verband desnoods afwijken van alle bestaande verordenende voorschriften, inzonderheid van die welke uit rooiplannen voortvloeien.
  Bij het verlenen van een gunstig advies mag de gemachtigde ambtenaar, op voorstel van het college van burgemeester en schepenen, afwijken van de voorschriften van een algemeen plan van aanleg die betrekking hebben op de perceelsafmetingen, alsmede op de afmetingen, de plaatsing en het uiterlijk van de bouwwerken.
  (Bij het verlenen van een ongunstig advies mag de gemachtigde ambtenaar afwijken van de voorschriften van een streek- of gewestplan, hetzij van een algemeen plan van aanleg, in zoverre het nieuwe plan waarmede de werken, handelingen en wijzigingen strijdig zijn voorlopig werd vastgesteld.
  Bij het verlenen van een gunstig advies mag voor werken van algemeen belang de gemachtigde ambtenaar afwijken van de voorschriften van een streek- of gewestplan, in zoverre het nieuwe plan waarmede de werken, handelingen en wijzigingen verenigbaar zijn voorlopig werd vastgesteld. De Vlaamse Regering bepaalt bij de voorlopige vaststelling van het plan de werken van algemeen belang.
  De vergunning kan worden geweigerd of vernietigd om redenen dat de aanvraag onverenigbaar is met een voorlopig vastgesteld plan van aanleg.) <DVR 1993-12-22/37, art. 105, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994>g de gemachtigde ambtenaar afwijken hetzij van de voorschriften van een goedgekeurd algemeen plan van aanleg die strijdig zijn met een ontwerp van streek- of gewestplan, hetzij van de voorschriften van een algemeen plan van aanleg of van een streek- of gewestplan waarvan de herziening beslist of bevolen is.
  § 3. Deze procedure is eveneens van toepassing op de afgifte van de vergunning voor handelingen en werken binnen het gebied van de in artikel 17 bedoelde bijzondere plannen van aanleg.
  § 4. De vergunning moet het beschikkend gedeelte van het advies van de gemachtigde ambtenaar overnemen. De aanvrager is gehouden de in dat advies gestelde voorwaarden in acht te nemen.
  De gemachtigde ambtenaar gaat na of de procedure regelmatig was en of zijn advies in acht is genomen. Zo niet dan schorst hij de beslissing van het college en stelt dit laatste alsook de aanvrager daarvan in kennis binnen vijftien dagen na ontvangst van de vergunning. Binnen veertig dagen na de kennisgeving wordt de beslissing zo nodig door de Koning vernietigd. Heeft vernietiging binnen die termijn niet plaats, dan is de schorsing opgeheven. De vergunning moet dit lid overnemen.
  § 5. Wordt een vergunning geweigerd of vernietigd om de enige reden dat de aanvraag onverenigbaar is met een (voorlopig vastgesteld bijzonder plan van aanleg), dan vervalt de weigering of de vernietiging indien dit plan geen bindende kracht heeft verkregen binnen drie jaar na de weigering of de vernietiging van de vergunning. <DVR 1993-12-22/37, art. 106, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
  Wordt een vergunning geweigerd of vernietigd om de enige reden dat het ontwerp van streek- of gewestplan strijdig is met de vergunningsaanvraag, dan vervalt de weigering of de vernietiging indien het streek- of gewestplan geen bindende kracht heeft verkregen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het ministerieel besluit.
  Wordt een vergunning geweigerd of vernietigd om de enige reden dat de Koning tot de herziening van een plan van aanleg heeft besloten, dan vervalt de weigering of de vernietiging indien het nieuwe plan geen bindende kracht heeft verkregen binnen drie jaar na inwerkingtreding van het koninklijk besluit tot herziening.
  In de drie gevallen wordt, op verzoek van de aanvrager, over de oorspronkelijke aanvraag, een nieuwe beslissing genomen, die bij weigering niet meer op de genoemde reden gegrond mag zijn. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 45, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 42> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 46. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 6> Wanneer voor het gebied waarin het goed gelegen is, een door de Koning goedgekeurd bijzonder plan van aanleg bestaat, wordt een afschrift van de vergunning samen met het dossier gezonden aan de gemachtigde ambtenaar, die nagaat of de vergunning overeenstemt met het bijzonder plan van aanleg, met de algemene verordeningen genomen ter uitvoering van de artikelen 58 en 59 van deze wet, van de wetgeving op de grote wegen en van artikel 10 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen alsmede met de door de Koning krachtens artikel 6 van die wet goedgekeurde perceelplannen.
  Dezelfde regels gelden voor de aanvragen om vergunning tot bouwen binnen het gebied van een behoorlijk vergunde verkaveling.
  In geval van niet-overeenstemming schorst de gemachtigde ambtenaar de beslissing van het college en geeft daarvan aan het college en aan de aanvrager kennis binnen vijftien dagen na ontvangst van een vergunning.
  (De gemachtigde ambtenaar kan eveneens een bouwvergunning schorsen wanneer hij van oordeel is dat de overeenkomstig de bouwvergunning of het bijbehorende dossier geplande werken, handelingen of wijzigingen een goede plaatselijke ordening in gevaar kunnen brengen, zodra de Vlaamse Regering heeft besloten tot de herziening van het bijzonder plan van aanleg of het opmaken van een bijzonder plan van aanleg strekkende tot de herziening of de vernietiging van de verkavelingsvergunning.
  De gemachtigde ambtenaar kan eveneens de bouwvergunning schorsen, die hoewel steunende op een bijzonder plan van aanleg of op een verkavelingsvergunning, onverenigbaar is met de voorschriften van een voorlopig vastgesteld ontwerp van streek- of gewestplan.
  Binnen 40 dagen na kennisgeving wordt de beslissing, zo nodig, door de Vlaamse Regering vernietigd. Heeft de vernietiging binnen de termijn niet plaats, dan is de schorsing opgeheven.) <DVR 1993-12-22/37, art. 107, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
  Wordt een vergunning geweigerd of vernietigd om de in het vierde en vijfde lid bedoelde redenen, dan vervalt de weigering of de vernietiging :
  indien het bijzonder plan van aanleg geen bindende kracht heeft verkregen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het in het vierde lid bedoelde koninklijk besluit waarbij tot de herziening of het opmaken van het plan is besloten;
  indien het streek- of gewestplan geen bindende kracht heeft verkregen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het in het vijfde lid bedoelde ministerieel besluit.
  Over de oorspronkelijke aanvraag wordt, op verzoek van de aanvrager, een nieuwe beslissing genomen, die bij weigering niet meer op de genoemde reden gegrond mag zijn. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 46, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 43> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 47. (Zie NOTA'S onder opschrift) De plaatsing van de nieuwe gebouwen wordt ter plaatse aangegeven door de zorg van het college, dat zich gedraagt naar het eventuele advies van de gemachtigde ambtenaar en bovendien, zo het een bouwwerk aan een grote weg betreft, naar de verordeningen en adviezen van de betrokken administratie. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 47, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 44> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 48. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 7> In afwijking van artikel 44 wordt de vergunning afgegeven door de Minister, of zijn gemachtigde, wanneer ze wordt aangevraagd door een door de Koning aangewezen publiekrechtelijke rechtspersoon, of wanneer ze betrekking heeft op het aanleggen van installaties en leidingen van openbaar nut, met inbegrip van de elektrische leidingen, op het grondgebied van twee of meer gemeenten.
  Het college van burgemeester en schepenen brengt vooraf advies uit binnen dertig dagen. Wordt deze termijn niet in acht genomen, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn.
  De vergunning kan worden geweigerd om de redenen, worden verleend onder de voorwaarden of kan de afwijkingen toestaan, bedoeld in de artikelen 45, 46 en 51. Bovendien mag de gemachtigde ambtenaar, wanneer het werken van algemeen belang betreft, bij de verlening van de vergunning niet afwijken van een gemeentelijk plan van aanleg, van een gemeentelijke verordening of van een rooiplan voor een gemeenteweg, dan op gunstig advies van het college. In geval van ongunstig advies komt de beslissing aan de Minister toe. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 48, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 45> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 49. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het college kan alle vraagstukken van esthetische aard die een aanvraag om een bouwvergunning doet rijzen, aan het advies van de in het artikel 19 bedoelde Commissies van advies onderwerpen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 49, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 46> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 50. (Zie NOTA'S onder opschrift) (Onverminderd het bepaalde in artikel 45, § 2), mag de vergunning niet worden verleend, wanneer gevraagd wordt te bouwen of te herbouwen op het gedeelte van een stuk grond dat door een rooilijn is getroffen of andere dan instandhoudings- en onderhoudswerken uit te voeren aan een door een rooilijn getroffen gebouw. <W 22-12-1970, art. 8>
  In het laatste geval mag de vergunning niettemin worden afgegeven, indien uit de adviezen van de bevoegde instanties blijkt dat de rooilijn ter plaatse van het gebouw niet vóór ten minste vijf jaar, te rekenen van de afgifte van de vergunning, tot stand zal kunnen worden gebracht. In geval van onteigening na het verstrijken van die termijn, wordt bij het bepalen van de vergoeding geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die uit de vergunde werken voortvloeit.
  De vergunning kan ook worden geweigerd voor het bouwen op een stuk grond, gelegen aan een weg die, gelet op de plaatselijke toestand, onvoldoende is uitgerust. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 50, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 47> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 51. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 9> Op met redenen omkleed voorstel van het college van burgemeester en schepenen kan de Minister of de gemachtigde ambtenaar afwijkingen toestaan van de voorschriften van een door de Koning goedgekeurd bijzonder plan van aanleg en van de voorschriften van een verkavelingsvergunning, enkel wat de perceelsafmetingen, de afmetingen en de plaasting van de bouwwerken, alsmede de voorschriften in verband met hun uiterlijk betreft. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 51, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 48> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 52. (Zie NOTA'S onder opschrift) Indien de vergunninghouder binnen een jaar na afgifte van de vergunning niet met de werken is begonnen, is de vergunning vervallen.
  Op verzoek van de betrokkene kan het schepencollege de vergunning echter met een jaar verlengen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 52, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 49> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  HOOFDSTUK II. - Indiening en behandeling van de aanvragen en beroepen.

  Art. 53. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 10> Behoudens in het bij artikel 48 bedoelde geval wordt de aanvraag op het gemeentehuis ingediend; indien het dossier volledig is, wordt dadelijk een ontvangbewijs afgegeven.
  De aanvraag kan ook bij ter post aangetekende brief worden gedaan; binnen vijf dagen na ontvangst ervan zendt de gemeente aan de aanvrager bij ter post aangetekende een ontvangstbewijs of deelt hem op dezelfde wijze mede, dat zijn dossier niet volledig is.
  De Minister bepaald aan welke voorwaarden een dossier moet voldoen om als volledig te worden beschouwd.
  Komt in het in artikel 45 bedoelde geval de gemachtigde ambtenaar tot de bevinding dat het dossier niet volledig is, dan deelt hij de aanvrager, alsook de gemeente waaraan hij het dossier terugzendt, mede dat het afgegeven ontvangbewijs als ongeschreven moet worden beschouwd, en dat de procedure opnieuw moet worden begonnen. De gemachtigde ambtenaar geeft de aanvrager te kennen met welke stukken het dossier moet worden aangevuld. In het artikel 46 bedoelde geval kan hij de vergunning schorsen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 53, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 50> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 54. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 11> § 1. Van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen tot verlening of weigering van de vergunning wordt aan de aanvrager, bij ter post aangetekende brief, kennis gegeven binnen vijfenzeventig dagen te rekenen vanaf de datum van het ontvangbewijs. Het college zendt, de dag zelf waarop het de aanvrager van zijn beslissing kennis geeft, een afschrift ervan aan de gemachtigde ambtenaar.
  De aanvrager, die na verloop van die termijn geen kennisgeving van de beslissing van het college heeft ontvangen, kan de gemachtigde ambtenaar, bij ter post aangetekende brief, verzoeken op zijn vergunningsaanvraag te beschikken; bij zijn brief, waarvan hij een afschrift aan het college zendt, voegt hij een eensluidend afschrift van het dossier dat hij oorspronkelijk aan het college heeft gericht. De gemachtigde ambtenaar beslist over de verlening of de weigering van de vergunning binnen dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aangetekende brief. Bij gebreke van een binnen die termijn genotificeerde beslissing wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd.
  De weigeringsbeslissing van de gemachtigde ambtenaar kan onder meer om de in de artikelen 45 en 46 vermelde redenen gegrond zijn.
  § 2. Van de met toepassing van de artikelen 45 en 46 afgegeven vergunning mag gebruik worden gemaakt, indien binnen twintig dagen te rekenen vanaf de kennisgeving ervan, de gemachtigde ambtenaar geen beslissing tot schorsing van de vergunning ter kennis van de aanvrager heeft gebracht. De vergunning moet deze paragraaf overnemen.
  § 3. De Koning bepaalt de vorm van vergunningen, van de beslissingen tot weigering van de vergunning en van de schorsingsbeslissingen van de gemachtigde ambtenaar, evenals de regelen voor de toepassing van de artikelen 45, 46, 48 en 49.
  Hij bepaalt de gevallen waarin speciale regelen van openbaarmaking moeten worden nageleefd bij de behandeling van bepaalde vergunningsaanvragen.
  § 4. Een mededeling, die te kennen geeft dat de vergunning afgegeven is, moet op het terrein worden aangeplakt door de aanvrager, hetzij wanneer het een werk betreft, vóór de aanvang van het werk en tijdens de gehele duur ervan, hetzij, in de overige gevallen, zodra de toebereidselen voor de uitvoering van de handeling of handelingen worden getroffen en tijdens de gehele duur van de uitvoering ervan. Gedurende die tijd moet de vergunning en het bijbehorende dossier, of een door het gemeentebestuur of de gemachtigde ambtenaar gewaarmerkt afschrift van deze stukken, voortdurend ter beschikking van de in artikel 66 aangewezen ambtenaren liggen, op de plaats waar het werk uitgevoerd en de handeling of handelingen verricht worden. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 54, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 51> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 55. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 12> § 1. De aanvrager kan binnen dertig dagen na de ontvangst van de beslissing van het schepencollege of van de weigeringsbeslissing van de gemachtigde ambtenaar bedoeld in artikel 54, § 1, tweede lid, van die beslissing, in beroep komen bij de bestendige deputatie. Bij ontstentenis van een beslissing kan hij eveneens in beroep komen binnen dertig dagen na afloop van de in artikel 54, § 1, tweede lid, bedoelde termijn. De bestendige deputatie zendt een afschrift van het beroepschrift, binnen vijf dagen na de ontvangst, aan de gemeenten en aan de gemachtigde ambtenaar.
  De aanvrager of zijn raadsman, het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde ambtenaar, worden, op hun verzoek, door de bestendige deputatie gehoord. Wanneer een partij vraagt te worden gehoord, worden ook de andere partijen opgeroepen.
  Van de beslissing van de bestendige deputatie wordt aan de aanvrager, aan het college en aan de gemachtigde ambtenaar, kennis gegeven binnen zestig dagen na de datum van afgifte bij de post van de aangetekende zending, die het beroep bevat. Ingeval de partijen worden gehoord, wordt de termijn met vijftien dagen verlengd.
  § 2. Het college van burgemeester en schepenen alsook de gemachtigde ambtenaar kunnen bij de Koning in beroep komen binnen dertig dagen na de ontvangst van de beslissing van de bestendige deputatie tot verlening van een vergunning. Dit beroep, evenals de termijn voor instelling van het beroep, schorst de vergunning. Het wordt terzelfder tijd ter kennis van de aanvrager en van de Minister gebracht. Komt de gemachtigde ambtenaar in beroep, dan geeft deze daarvan bovendien kennis aan het college.
  De aanvrager kan bij de Koning in beroep komen binnen dertig dagen na de ontvangst van de beslissing van de bestendige deputatie of, bij gebreke van die ontvangst, na afloop van de termijn waarbinnen deze plaats moest hebben. Dit beroep wordt bij ter post aangetekende brief gezonden aan de Minister, die een afschrift ervan aan het college stuurt binnen vijf dagen na de ontvangst.
  De aanvrager of zijn raadsman, alsook het college of zijn gemachtigde, worden op hun verzoek door de Minister of diens gemachtigde gehoord. Wanneer een partij vraagt te worden gehoord, worden ook de andere partijen opgeroepen.
  Van de beslissing van de Koning wordt aan de partijen kennis gegeven binnen zestig dagen na afgifte bij de post van de aangetekende zending, die het beroep bevat. Ingeval de partijen worden gehoord, wordt de termijn met vijftien dagen verlengd. Bij gebreke kan de aanvrager de zaak bij aangetekende brief aan de Minister rappeleren.
  Heeft de aanvrager geen beslissing ontvangen bij het verstrijken van een nieuwe termijn van dertig dagen met ingang van de dag waarop de rappelbrief ter post is afgegeven, dan mag hij zonder verdere formaliteiten overgaan tot het uitvoeren van het werk of het verrichten van de handelingen, mits hij zich gedraagt naar de aanwijzingen van het dossier dat hij heeft ingediend, naar de wetten en verordeningen, met name naar de voorschriften van de goedgekeurde plannen van aanleg, alsmede naar de bepalingen van de verkavelingsvergunning; is het beroep door het college of de gemachtigde ambtenaar ingesteld, dan mag de aanvrager overgaan tot het uitvoeren van het werk of het verrichten van de handelingen, mits hij zich gedraagt naar de beslissing van de bestendige deputatie.
  § 3. De beslissingen van de bestendige deputatie en van de Koning worden met redenen omkleed.
  De vergunning kan worden geweigerd om dezelfde redenen, worden verleend onder de voorwaarden of kan de afwijkingen toestaan, bedoeld in artikelen 45, 46 en 51. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 55, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 52> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  TITEL III. - Verkavelingsvergunning.

  Art. 56. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 13> § 1. Niemand mag een kavel, begrepen in een verkaveling, die bestemd is voor woningbouw of voor het opstellen van vaste of verplaatsbare inrichtingen die voor bewoning kunnen worden gebruikt, te koop zetten of vrijwillig verkopen, voor meer dan negen jaar te huur zetten of verhuren, tenzij het college van burgemeester en schepenen voor die verkaveling vooraf schriftelijk en uitdrukkelijk vergunning heeft verleend. Deze bepaling geldt mede voor de vestiging van een erfpacht of opstalrecht.
  De beslissing waarbij de vergunning wordt geweigerd, moet met redenen omkleed zijn.
  § 2. Bij verdeling van een goed waarvoor geen verkavelingsvergunning is afgegeven, legt de notaris, twintig dagen vóór de datum, die voor de openbare verkoping of voor de ondertekening van de akte is vastgesteld, het plan van de verdeling, alsmede een attest waarin de aard van de akte en de in de akte te vermelden bestemming van de kavels nader wordt aangegeven, ter inzage aan het college en aan de gemachtigde ambtenaar voor. Het college en gemachtigde ambtenaar geven, eventueel, ter inlichting, kennis van hun opmerkingen. Deze moeten in de akte worden vermeld, evenals een verklaring van de verdeler dat voor de verdeling geen verkavelings- of bouwvergunning werd afgegeven, en, behoudens overlegging van een stedebouwkundig attest dat laat voorzien dat een dergelijke vergunning zou kunnen worden verkregen, dat hij geen verzekering geeft wat betreft de mogelijkheid om op het goed te bouwen of daarop enige vaste of verplaatsbare inrichting op te stellen, die voor bewoning kan worden gebruikt.
  De notaris vermeldt bovendien in de akte dat geen bouwwerk noch enige vaste of verplaatsbare inrichting, die voor bewoning kan worden gebruikt, mag worden opgericht op het goed waarop de akte betrekking heeft, zolang de bouwvergunning niet is verkregen.
  De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde verklaring.
  Deze paragraaf geldt voor alle akten van eigendomsoverdracht of eigendomsverklaring, genot, erfpacht of opstal, van een ongebouwd gedeelte van een goed, met uitzondering van de akten waarbij een landpacht geregeld wordt. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 56, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 53> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 57. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 14> § 1. De artikelen 45, 46, 48, 53, 54 en 55 zijn mede van toepassing op de verkavelingsvergunning. De in artikel 54 bedoelde termijnen worden evenwel verdubbeld.
  Is de verkaveling langs een rijks- of provincieweg gelegen, dan onderwerpt het college de aanvraag aan het advies van het betrokken bestuur, en gedraagt zich naar dat advies.
  Het college kan de vergunningsaanvraag voor advies voorleggen aan de Commissie van Advies.
  § 2. Op verzoek van de eigenaar van een in een verkaveling begrepen kavel kan een wijziging van de verkavelingsvergunning worden toegestaan voor zover de wijziging geen afbreuk doet aan de rechten, ontstaan uit overeenkomsten tussen de partijen. De bepalingen tot regeling van de verkavelingsvergunning zijn mede toepasselijk op de wijziging ervan, onverminderd de vervulling van de navolgende formaliteiten.
  Alvorens zijn aanvraag in te dienen, zendt de eigenaar een eensluidend afschrift ervan, bij ter post aangetekende brief, aan alle eigenaars van een kavel die de aanvraag niet medeondertekend hebben. De postbewijzen van afgifte der aangetekende zendingen worden bij het dossier van de aanvraag gevoegd. De bezwaren worden schriftelijk bij het college ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de datum van afgifte der aangetekende zendingen bij de post.
  De wijziging wordt geweigerd indien de eigenaar of eigenaars van meer dan een vierde van de in de oorspronkelijke vergunning toegestane kavels hun verzet aan het college te kennen geven bij een ter post aangetekende brief die binnen de in het voorgaande lid bedoelde termijn is verzonden.
  De beslissing tot verlening of weigering van de wijzigingsvergunning wordt met redenen omkleed.
  § 3. Het bestaan van door 's mensen toedoen gevestigde erfdienstbaarheden of van bij overeenkomst vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het grondgebruik, die met de inhoud van de aanvraag om verkavelingsvergunning strijdig zijn, worden in deze aanvraag vermeld. In dat geval wordt de aanvraag onderworpen aan een openbaar onderzoek, waarvan de kosten ten laste van de aanvrager komen. De Koning bepaalt de wijze waarop het onderzoek plaats heeft.
  De vergunning doet de bedoelde erfdienstbaarheden en verplichtingen tenietgaan, onverminderd de schadeloosstelling van de houders van die rechten, ten laste van de aanvrager.
  § 4. Indien de verkaveling geen aanleg van nieuwe verkeerswegen, noch tracéwijziging, verbreding of opheffing van bestaande gemeentewegen omvat, vervalt de vergunning voor het overige gedeelte, indien binnen vijf jaar na de afgifte ervan, de verkoop of de verhuring voor meer dan negen jaar, de vestiging van een erfpacht- of opstalrecht van ten minste een derde van de kavels niet is geregistreerd. Het bewijs van de verkopen of de verhuringen wordt geleverd door kennisgeving aan het college van de uittreksels uit de akten, die door de notaris of de ontvanger van de registratie gewaarmerkt zijn vóór het verstrijken van voormelde termijn van vijf jaar.
  Het college constateert het verval door een proces-verbaal, dat bij een ter post aangetekende zending aan de verkavelaar wordt medegedeeld. Het college zendt naar de gemachtigde ambtenaar een afschrift van het proces-verbaal. Heeft het college twee maanden na afloop van de termijn het verval niet geconstateerd, dan stelt de gemachtigde ambtenaar het verval bij proces-verbaal vast, en deelt dit bij een ter post aangetekende zending aan de verkavelaar en aan het college mede.
  § 5. Wanneer de Koning beslist dat de verkavelingsvergunning dient te worden herzien, dan kan hij in het belang van de goede plaatselijke ruimtelijke ordening bij een met redenen omkleed besluit de schorsing gelasten van de verkoop of van de verhuring voor meer dan negen jaar, van de vestiging van een erfpacht of opstalrecht van het geheel of van een gedeelte der percelen van de verkaveling.
  § 6. Vóór de vervreemding, verhuring voor meer dan negen jaar of vestiging van een zakelijk recht, met inbegrip van bezwaring met hypotheek, betreffende een kavel begrepen in een verkaveling waarvoor een verkavelingsvergunning is verkregen, moet, op verzoek van de eigenaar of eigenaars van de stukken grond, voor een notaris akte van de verdeling van die stukken grond en van de aan de verkaveling verbonden lasten worden verleden. De akte moet de kadastrale omschrijving van de goederen vermelden de eigenaars identificeren in de vorm bepaald in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913, en hun titel van eigendom aangeven. De verkavelingsvergunning en het verkavelingsplan worden als bijlagen bij die akte gevoegd om, samen met de akte en ten verzoeke van de notaris die de akte heeft verleden, binnen twee maanden na het verlijden ervan, te worden overgeschreven op het hypotheekkantoor van het arrondissement waar de goederen zijn gelegen. De overschrijving van het verkavelingsplan mag worden vervangen door de neerlegging op het hypotheekkantoor van een door de notaris gewaarmerkte afdruk van dat plan.
  Heeft een eigenaar van een kavel een wijziging van de verkavelingsvergunning verkregen, dan moet evenzo, op zijn verzoek, voor een notaris akte worden verleden van de wijzigingen die werden aangebracht in de verkaveling van de stukken grond of in de lasten van de verkaveling. De akte moet de kadastrale omschrijving van de goederen op het tijdstip van het verlijden vermelden, alle eigenaars van de in de verkaveling begrepen percelen identificeren in de vorm bepaald in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913, en hun titel van eigendom aangeven; zij moet eveneens een nauwkeurige opgave van de overschrijving der verdelingsakte van de stukken grond bevatten. De beslissing tot wijziging van de verkavelingsvergunning en, voorkomend geval, het nieuwe verdelingsplan worden als bijlage bij die akte gevoegd, om samen met deze akte te worden aangeschreven zoals in het vorige lid is bepaald.
  § 7. Reclame met betrekking tot een verkaveling mag niet worden gemaakt dan met vermelding van de gemeente waar de verkaveling gelegen is, alsmede van de datum en het nummer van de vergunning.
  § 8. De notaris geeft aan de partijen kennis van de akte van verdeling en van het bestek der verkaveling, van de bepalingen der verkavelingsvergunning, alsook van de wijzigingsbepalingen. Hij maakt in de akte van verkoop, van verhuring, van erfpacht of opstal melding van die kennisgeving, alsook van de datum der vergunning.
  Hij vermeldt ook in de akte dat geen bouwwerk noch enige vaste of verplaatsbare inrichting die voor bewoning kan worden gebruikt, mag worden opgericht op het goed waarop de akte betrekking heeft, zolang de bouwvergunning niet is verkregen.
  De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd bevatten dezelfde vermeldingen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 57, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 54> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 57bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art.15> § 1. Indien een verkavelingsaanvraag de aanleg van nieuwe verkeerswegen, de tracé-wijziging, verbreding of opheffing van bestaande gemeentelijke verkeerswegen omvat en het college van burgemeester en schepenen bevindt dat de vergunning zijnentwege kan worden verleend, gelden voor de behandeling van de aanvraag de volgende bijkomende formaliteiten :
  1. het college van burgemeester en schepenen onderwerpt de aanvraag aan een openbaar onderzoek, waarvan de kosten ten laste van de aanvrager komen. De Koning bepaalt de wijze waarop dit onderzoek plaatsheeft;
  2. de gemeenteraad neemt een besluit over de zaak van de wegen alvorens het college van burgemeester en schepenen over de vergunningsaanvraag beslist. Dat raadsbesluit is niet onderworpen aan de bepalingen van artikel 76, 7°, der gemeentewet.
  § 2. In geval van beroep worden de in artikel 55, § 1, laatste lid, en § 2, vierde lid, bedoelde termijnen van zestig dagen verdubbeld.
  Heeft de gemeenteraad over de zaak van de wegen geen beslissing moeten nemen of zich van beslissing over de zaak van de wegen onthouden en is beroep ingesteld, dan roept de gouverneur van de provincie de gemeenteraad samen op verzoek van de bestendige deputatie of van de Koning, al naar het geval. De raad moet dan over de zaak van de wegen een besluit nemen en dit mededelen binnen een termijn van negentig dagen te rekenen vanaf de samenroeping door de gouverneur; zo nodig houdt het college van burgemeester en schepenen het in § 1, 1° bedoelde openbaar onderzoek.
  In dat geval wordt de termijn van honderd twintig dagen die aan de bestendige deputatie of de Koning voor de mededeling van hun beschikking op het beroep is voorgeschreven, verlengd met de tijd die de gemeenteraad werkelijk heeft gebruikt om zijn besluit over de zaak van de wegen mede te delen.
  § 3. Niemand mag een in een dergelijke verkaveling of verkavelingsfase begrepen perceel vrijwillig te koop zetten of verkopen, voor meer dan negen jaar te huur zetten of verhuren, dan nadat de houder van de vergunning de voorgeschreven werken en lasten heeft uitgevoerd, of de nodige financiële waarborgen voor de uitvoering ervan heeft verschaft. De vervulling van deze formaliteit wordt geconstateerd door een bewijs dat door het college van burgemeester en schepenen afgegeven en bij ter post aangetekende brief aan de verkavelaar medegedeeld wordt. Het college zendt aan de gemachtigde ambtenaar een afschrift van dat bewijs.
  Behalve wanneer de uitrusting door de overheid is uitgevoerd, blijft de houder van de verkavelingsvergunning met de aannemer en de architect tien jaar lang voor de uitrusting van de verkaveling hoofdelijk aansprakelijk tegenover het Rijk, de provincie, de gemeente en de kopers van de percelen, binnen de in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde perken.
  § 4. De vergunning betreffende dergelijke verkavelingen vervalt indien de vergunninghouder de voorgeschreven werken en lasten binnen vijf jaar na de afgifte van de vergunning niet heeft uitgevoerd of de vereiste financiële waarborgen niet heeft verschaft.
  § 5. Indien de verkaveling in fasen mag worden uitgevoerd, bepaalt de vergunning het tijdstip waarop de vijfjarige vervaltermijn ingaat voor elke fase buiten de eerste. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 57bis, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 55> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Artikel 58. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 16> Het college van Burgemeester en schepenen of de gemeenteraad, alsmede de gemachtigde ambtenaar, in gevallen als bedoeld in de artikelen 45 en 48, kunnen aan de afgifte van de vergunning de lasten verbinden die zij aan de aanvragen menen te moeten opleggen, met name de uitvoering, op zijn kosten, van alle werken tot uitrusting van de aan te leggen straten en de reservering van grond voor groene ruimten, openbare gebouwen en openbare nutsvoorzieningen.
  De Koning kan een of meer algemene verkavelingsverordeningen vaststellen. Deze verordeningen kunnen zo nodig de aanvrager technische en financiële lasten opleggen, alsmede maatregelen voorschrijven in verband met de reservering van gronden voor groene ruimten, openbare gebouwen en openbare nutsvoorzieningen.
  Deze verordeningen zijn van toepassing op het gehele rijksgebied, op de gebiedsdelen die zij aanwijzen en waarvan zij de grenzen bepalen, of op de categorieën van gemeenten die zij aanwijzen.
  De gemeenteraad kan een verkavelingsverordening vaststellen. Evenzo kan hij de voorschriften van de algemene verordeningen aanvullen.
  Wanneer een algemene verordening is bekendgemaakt, brengt de gemeenteraad hetzij uit eigen beweging, hetzij binnen een door de Koning te stellen termijn, de bestaande gemeentelijke verordening in overeenstemming met de algemene verordening.
  De besluiten van de gemeenteraden tot vaststelling of wijziging van de gemeentelijke verordeningen zijn onderworpen aan het advies van de bestendige deputatie van de provincieraad en aan de goedkeuring van de Koning. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 58, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 56> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  TITEL IV. - Bepalingen van verschillende aard.

  HOOFDSTUK I. - Bouwverordeningen.

  Art. 59. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 17> De Koning kan een of meer algemene bouwverordeningen vaststellen, die alle nodige voorschriften, bevatten om te voorzien in :
  1. de gezondheid, de stevigheid en de fraaiheid van de bouwwerken, de installaties en hun omgeving, alsmede hun veiligheid, met name de beveiliging tegen brand en overstroming;
  2. de instandhouding, de gezondheid, de veiligheid, de bruikbaarheid en de schoonheid van de wegen, hun toegangen en hun omgeving;
  3. de aanleg van voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van de gebouwen, met name wat betreft de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de afstandsverwarming, de telecommunicatie en de vuilophaling;
  4. het ongehinderd verblijf van de personen in toeristenoorden, met name door voorkoming van lawaai, stof en rook bij de uitvoering van werken, en door deze werken op bepaalde uren en dagen te verbieden.
  (5. in het Waalse Gewest, de thermische en akoestische kwaliteit van de bouwwerken, de energiebesparingen en de terugwinning van energie.) <DWG 22-12-1982, art. 1>
  (6. in het Waalse Gewest, de toegankelijkheid voor gehandicapten van gebouwen of delen van gebouwen die toegankelijk zijn voor het publiek.) <DWG 24-01-1984, art. 1>
  Deze verordeningen kunnen betrekking hebben op de bouwwerken en installaties boven en onder de grond, op de uithangborden en de reclame-inrichtingen, de antennes, de leidingen, de afsluitingen, de opslagplaatsen, de beplanting, de wijziging van de topografie van de bodem, en de inrichting van ruimten ten behoeve van het verkeer in het parkeren van voertuigen buiten de openbare weg.
  Deze verordeningen mogen niet afwijken van de voorschriften die ter zake verplichtingen opleggen krachtens wetten en algemene verordeningen inzake de grote wegen.
  Zij zijn van toepassing op het gehele rijksgebied, op de gebiedsdelen en met name op de agglomeraties die zij aanwijzen en waarvan zij de grenzen bepalen, of op de categorieën van gemeenten die zij aanwijzen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 59, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 57> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 60. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 18> De gemeenteraad kan bouwverordeningen vaststellen. Hij kan insgelijks de voorschriften van de algemene verordeningen aanvullen.
  Is er een algemene verordening bekendgemaakt, dan brengt de gemeenteraad, uit eigen beweging of binnen de hem door de Koning te stellen termijn, de bestaande gemeentelijke verordening in overeenstemming met de voorschriften van de algemene verordening. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 60, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 58> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 61. (Zie NOTA'S onder opschrift) De besluiten van de gemeenteraad tot aanneming of wijziging van de gemeentelijke bouwverordeningen worden onderworpen aan het advies van de Bestendige Deputatie en aan de goedkeuring van de Koning. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 61, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 59> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 62. (Zie NOTA'S onder opschrift) De voorschriften van de plannen van aanleg heffen, ten aanzien van het grondgebied waarop zij betrekking hebben, de ermede strijdige bepalingen van de bestaande gemeentelijke verordeningen van rechtswege op.
  Van de voorschriften der plannen van aanleg die bindende kracht hebben verkregen, mag in de nieuwe verordeningen niet worden afgeweken. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 62, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 60> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  (HOOFDSTUK II. - Inlichtingen te verstrekken door de openbare besturen en de notarissen.) <W 10-08-1978, art. 1>

  Art. 63. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 19> De Koning bepaalt :
  1. onder welke voorwaarden de betrokken besturen aan de personen die erom verzoeken, afdrukken of uittreksels van de plannen van aanleg, van de bijbehorende verordenende voorschriften, van de rooiplannen en van de bouwverordeningen afgeven;
  2. onder welke voorwaarden derde belanghebbenden van dezelfde besturen inzage kunnen krijgen van de inhoud der afgegeven bouw- of verkavelingsvergunningen;
  3. onder welke voorwaarden aanpalende eigenaars bij dezelfde besturen de door hen gevraagde inlichtingen kunnen verkrijgen over een aanvraag om een bouw- of verkavelingsvergunning;
  4. onder welke voorwaarden de belanghebbenden bij dezelfde besturen de door hen gevraagde inlichtingen kunnen verkrijgen over de bestemming van een goed dat zij wensen te kopen, voor meer dan negen jaar te huren, in erfpacht of in opstal te nemen;
  5. de vorm en de inhoud van de stedebouwkundige attesten alsmede de instanties die deze afgeven; (de in een stedebouwkundig attest zonder beperking aangegeven bestemming en de opgelegde voorwaarden voor een perceel of een perceelsgedeelte blijven van kracht gedurende één jaar te rekenen van de uitreiking van het attest;) W 28-07-1976>
  6. binnen welke termijnen de attesten en inlichtingen moeten verstrekt of afgeleverd worden.
  Dit attest vermeldt in het kadastraal perceel of perceelgedeelte waarop het betrekking heeft, onder meer :
  a) of dit perceel is opgenomen in een plan van aanleg of in een ontwerp van streek- of gewestplan en of er een verkavelingsvergunning voor bestaat;
  b) welke bestemming het perceel volgens het plan van aanleg, het ontwerp van streek- of gewestplan of de verkavelingsvergunning heeft en met name of er private woningen mogen worden gebouwd;
  c) welke voorwaarden voor deze gebouwen gelden;
  d) of het onroerend goed is opgenomen in een onteigeningsplan en, zo ja, de onteigenende instantie en de datum van het koninklijk besluit tot goedkeuring van die onteigening.
  (§ 2. De gemeenten houden een inventaris bij van alle percelen op hun grondgebied waarvoor een niet-vervallen verkavelingsvergunning bestaat en waarop nog niet is gebouwd, evenals van alle onbebouwde percelen gelegen in het woongebied zoals bepaald door het vigerende ontwerp-gewestplan, gewestplan of gemeentelijk plan van aanleg. Elke persoon die erom verzoekt, kan ter plaatse inzage nemen van die inventaris.
  De Koning stelt de modaliteiten vast voor de toepassing van deze bepaling en met name de wijze waarop de inventaris wordt opgesteld en de percelen worden geïdentificeerd.) <W 28-06-1978, art. 1> <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 63, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 61> <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 63,§2 gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 62> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 63bis1. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 10-08-1978, art. 1> In de reclame betreffende de verkoop, de verhuring voor meer dan negen jaar of de vestiging van een erfpacht of van een opstalrecht met betrekking tot onroerende goederen, moet de notaris de meest recente stedebouwkundige bestemming van die goederen ondubbelzinnig aanduiden met gebruik van de benamingen zoals deze voorgeschreven zijn in de artikelen 2, 3 en 4 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen.
  De notaris dient tevens omstandig melding te maken van de vigerende vergunningen of de stedebouwkundige attesten die op de te verkopen goederen betrekking hebben. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 63bis1, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 63> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  (HOOFDSTUK IIbis. - Opschorsing van de uitvoering van de bouw- en verkavelingsvergunningen) <W 25-07-1974, art. 9>

  Art. 63bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 25-07-1974, art. 9> Bij ter Ministerraad beraadslaagd besluit kan de Koning beschikken dat de bouw- en andere werken waarvan de geraamde kostprijs hoger licht dan de bedragen die Hij bepaalt en waarvoor een bouw- of verkavelingsvergunning is afgeleverd die definitief is geworden na het van kracht worden van het besluit, niet zonder gezamelijke machtiging van de Minister van Financiën, van de Minister van Economische Zaken en van de Minister van Openbare Werken uitgevoerd moeten worden vóór het verstrijken van een termijn die ingaat op de datum waarop de vergunning definitief is geworden. Deze termijn, waarvan Hij de duur bepaalt, mag niet langer zijn dan één jaar.
  Het voorgaande lid is niet toepasselijk op bouw- of verkavelingsvergunningen met betrekking tot complexen van volkswoningen, kleine landeigendommen of daarmede krachtens de Huisvestingscode gelijkgestelde woningen alsmede tot de middelgrote woningen, zoals bepaald bij koninklijk besluit van 16 mei 1972, voor zover het de verwerving van een eerste woning betreft.
  De modaliteiten voor het indienen en onderzoeken van de aanvragen om machtiging van de hierboven genoemde Ministers worden door de Koning geregeld.
  Het verloop van de termijnen bepaald in de artikelen 57, § 4, en 57bis, §§ 3 tot 5, of bepaald in uitvoering van artikel 58, evenals de toepassing van de belastingverordeningen, getroffen krachtens artikel 70bis van de onderhavige wet worden, wat de in het eerste lid bedoelde bouw- en andere werken betreft, opgeschort voor de periode tijdens dewelke zij niet mogen uitgevoerd worden. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 63bis, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 64> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 63ter. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 25-07-1974, art. 9> Worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een boete van 20 000 tot 500 000 frank of met één van deze straffen, zij die de besluiten overtreden welke in uitvoering van artikel 63bis getroffen worden.
  De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en van artikel 85, evenals artikelen 66 en 68 van de onderhavige wet, zijn op die overtredingen van toepassing. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 63ter, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 65> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  HOOFDSTUK III. - Dwang- en strafbepalingen.

  Art. 64. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 20> Met gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen en geldboete van 26 tot 2 000 frank, of met één van deze straffen alleen worden gestraft, zij die door het uitvoeren van werken, het in stand houden ervan, door het verkavelen van grondeigendom of hoe dan ook, inbreuk maken op de voorschriften der bijzondere plannen van aanleg, op de bepalingen van de titels II en III of op die van de verordeningen, vastgesteld ter uitvoering van titel III en van het eerste hoofdstuk van titel IV van deze wet.
  De misdrijven begaan bij het gebruik van een grond voor het opstellen van vaste of verplaatsbare inrichtingen, kunnen ten laste gelegd worden van degene die ze heeft opgesteld, alsook van de eigenaar die de opstelling heeft toegestaan of gedoogd.
  De straffen zijn echter gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en geldboete van 2 000 tot 20 000 frank, of één van deze straffen alleen, indien de schuldigen aan de in het eerste lid omschreven misdrijven, personen zijn die wegens hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, verkavelen, te koop of te huur zetten, verkopen of in huur geven, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen opstellen. Hetzelfde geldt voor degenen die bij die verrichtingen als tussenpersoon optreden.
  Alle bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op bovenbedoelde misdrijven evenals op die welke in artikelen 66 en 68 zijn omschreven. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 64, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 66> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing, met uitzondering van tweede en vierde lid, bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 65. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 21> § 1. Benevens de straf beveelt de rechtbank, op vordering van de gemachtigde ambtenaar of van het college van burgemeester en schepenen, doch met hun gezamenlijk akkoord in de sub b en c bedoelde gevallen;
  a) ofwel de plaats in de vorige staat te herstellen;
  b) ofwel bouwwerken of aanpassingswerken uit te voeren;
  c) ofwel een geldsom te betalen, gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen.
  De rechtbank bepaalt daarvoor een termijn, die in de sub a en b bedoelde gevallen een jaar niet mag overschrijden.
  In geval van veroordeling tot betaling van een geldsom, bepaald de rechtbank deze som op het geheel of een deel van de door het goed verkregen meerwaarde en beveelt zij dat de veroordeelde zich op geldige wijze zal kunnen kwijten door de plaats binnen een jaar in de vorige staat te herstellen. De betaling van de geldsom geschiedt in handen van de ontvanger der registratie, op een speciale rekening van de door de Minister beheerde begroting.
  De rechten van de burgerlijke partij zijn in geval van rechtstreeks herstel, beperkt tot de door de bevoegde overheid gekozen wijze van herstel, onverminderd het recht om vergoeding van schade te eisen van de veroordeelde.
  § 2. Voor het geval dat de plaats niet in de vorige staat wordt hersteld of dat de bouw- of aanpassingswerken niet binnen de gestelde termijn worden uitgevoerd, beveelt het vonnis dat de gemachtigde ambtenaar, het college en eventueel de burgerlijke partij van ambtswege in de uitvoering ervan kunnen voorzien. De overheid of de particulier die het vonnis uitvoert is gerechtigd de van de herstelling van de plaats afkomende materialen en voorwerpen te verkopen, te vervoeren, op te slaan en te vernietigen op een door hen gekozen plaats.
  De veroordeelde is gehouden alle uitvoeringskosten, verminderd met de opbrengst van de verkoop der materialen en voorwerpen, te vergoeden op vertoon van een staat, begroot en invorderbaar verklaard door de beslagrechter.
  § 3. Bestaat het misdrijf niet in het uitvoeren van werken of het verrichten van handelingen in strijd met de voorschriften van de plannen van aanleg, van de ter uitvoering van deze wet vastgestelde verordeningen of van een verkavelingsvergunning, en komen die werken en handelingen, met het oog op de goede plaatselijke ruimtelijke ordening, in aanmerking voor afgifte van de vereiste vergunning, dan kan de Minister of de gemachtigde ambtenaar, in overleg met het college van burgemeester en schepenen, een vergelijk treffen met de overtreder, mits deze binnen de termijn die hij opgeeft een geldsom betaalt, gelijk aan het dubbel van het bedrag der bouwbelasting, die niettemin aan de gemeente verschuldigd blijft. De Koning bepaalt de te betalen geldsommen per categorie van werken en handelingen die van de bouwbelasting zijn vrijgesteld.
  De betaling geschiedt in handen van de ontvanger der registratie, op een speciale rekening van de door de Minister beheerde begroting. De publieke vordering en het recht van de overheid om enig verder herstel te eisen, vervallen door de betaling.
  § 4. De rechtbank kan, op vordering van de kopers of van de huurders, hun titel van eigendomsverkrijging of van huur op kosten van de veroordeelde vernietigen, onverminderd het recht om vergoeding van schade te eisen van de schuldige. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 65, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 67> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing, met uitzondering van § 1, tweede lid en §§ 3 en 4, bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 66. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 22> Behalve de ambtenaren van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren en beambten belast met het beheer en de politie over de wegen, de door de provinciegouverneur aangewezen technische ambtenaren en beambten van de gemeenten of verenigingen van gemeenten, alsmede de ambtenaren en beambten die daartoe door de Minister zijn aangewezen, bevoegd om de in artikel 64, in het vierde lid van dit artikel en in het vijfde lid van artikel 68 omschreven misdrijven op te sporen en vast te stellen door een proces-verbaal.
  De genoemde ambtenaren en beambten hebben toegang tot de bouwplaats en de gebouwen om alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten.
  Wanneer deze verrichtingen de kenmerken van een huiszoeking dragen, mogen ze door de ambtenaren en beambten enkel worden uitgevoerd indien er aanwijzingen voor het bestaan van een misdrijf zijn en op voorwaarde dat de politierechter hen daartoe heeft gemachtigd.
  Onverminderd de toepassing van de strengere straffen die in de artikelen 269 en 275 van het Strafwetboek zijn bepaald, wordt al wie zich tegen de uitoefening van het hierboven bedoelde recht van huiszoeking heeft verzet, gestraft met geldboete van 50 tot 300 frank en gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 66, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 68> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing, met uitzondering van derde en vierde lid, bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 67. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 23> De gemachtigde ambtenaar of het college van burgemeester en schepenen kan voor de burgerlijke rechtbank vorderen dat de plaats in de vorige staat wordt hersteld. In gemeenschappelijk overleg kan de ene of de andere eveneens vorderen dat ofwel bouwwerken of aanpassingswerken worden uitgevoerd, ofwel een geldsom wordt betaald gelijk aan het geheel of een deel van de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen.
  In geval van een voor de burgerlijke rechtbank ingestelde vordering zijn de bepalingen van artikel 65, § 1, tweede en derde lid, § 2 en § 4, mede van toepassing.
  De rechten van de derde benadeelde, die samen met de openbare overheid of afzonderlijk optreedt, zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de bevoegde overheid gekozen wijze van herstel, onverminderd het recht om vergoeding van schade te eisen van de veroordeelde. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 67, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 69> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 68. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 24> De in artikel 66, eerste lid, bedoelde ambtenaren en beambten kunnen mondeling ter plaatse de staking van het werk of de handelingen gelasten wanneer zij vaststellen dat deze niet in overeenstemming met de verleende vergunning zijn of zonder vergunning worden uitgevoerd. Het bevel moet op straffe van verval binnen vijf dagen worden bekrachtigd door de burgemeester of de gemachtigde ambtenaar.
  Het proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing worden bij ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst ter kennis gebracht van de opdrachtgever en van de persoon of de aannemer die het werk uitvoert. Een afschrift van deze stukken wordt tegelijk naar de gemachtigde ambtenaar gezonden, die ofwel een verzoekschrift om vervolging kan indienen of een vergelijk kan treffen overeenkomstig het bepaalde in artikel 65.
  De betrokkene kan in kort geding de opheffing van de maatregel vorderen tegen het Rijk of de gemeente, naargelang de bekrachtigingsbeslissing uitgaat van de gemachtigde ambtenaar of van de burgemeester. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in het ambtsgebied waarvan het werk en de handelingen werden uitgevoerd. Boek II, titel VI, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering.
  De bovenbedoelde ambtenaren en beambten zijn gerechtigd tot het treffen van alle maatregelen, verzegeling inbegrepen, om te voorzien in de onmiddellijke toepassing van het bevel tot staking, van de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, van de beschikking van de voorzitter.
  Ieder die het werk of de handelingen heeft voortgezet in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of de beschikking van de voorzitter, wordt, onverminderd de in artikel 64 op de misdrijven gestelde straffen, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 68, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 70> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing, met uitzondering van derde lid, bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 69. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 25> De dagvaarding voor de correctionele rechtbank op grond van artikel 64, of het exploot tot inleiding van het geding op grond van artikel 67, wordt in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen gelegen zijn, overgeschreven ten verzoeke van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.
  De dagvaarding of het exploot vermeldt de kadastrale omschrijving van het onroerend goed dat het voorwerp van het misdrijf is, en identificeert de eigenaar ervan in de vorm en onder de sanctie die in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913 zijn bepaald.
  Iedere in de zaak gewezen beslissing wordt op de kant van de overgeschreven dagvaarding of van het overgeschreven exploot vermeld op de wijze bij artikel 84 van de hypotheekwet voorgeschreven.
  Hetzelfde geldt voor het certificaat van de gemachtigde ambtenaar, waarbij wordt vastgesteld dat het vonnis uitgevoerd is, dat een vergelijk tot stand is gekomen of dat de betrokkene de voorgeschreven vergunning definitief heeft verkregen en de werken overeenkomstig de verordenende bepalingen en de vergunning heeft uitgevoerd.
  Wanneer de openbare besturen of derden wegens het in gebreke blijven van de veroordeelde genoopt zijn in de tenuitvoerlegging van het vonnis te voorzien, wordt de daaruit te hunnen bate voortvloeiende schuldvordering gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk doorgehaald wordt overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken IV en V van de hypotheekwet.
  Die waarborg dekt ook de schuldvordering ten gevolge van de kosten der hypothecaire formaliteiten, die door hen zijn voorgeschoten en die ten laste van de veroordeelde komen. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 69, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 71> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  HOOFDSTUK IV. - Fiscale bepalingen.

  Art. 70. (Zie NOTA'S onder opschrift) A. Artikel 161, 2° van het koninklijk besluit van 30 november 1939, nr. 64, houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, bekrachtigd bij artikel 2 der wet van 16 juni 1947, wordt aangevuld met de volgende woorden : " akten tot vaststelling van een ruilverkaveling of een herverkaveling verricht met inachtneming van de bepalingen van Hoofdstuk VI van Titel I van de wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw ".
  B. Artikel 162, 7°, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 7° akten, vonnissen en arresten inzake onteigeningen ten algemenen nutte en die welke betrekking hebben op de uitvoering van Titel I van de wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw, met uitzondering van de in artikel 161, 2°, bedoelde akten. "
  C. Aan artikel 59 van het besluit van de Regent van 26 juni 1947, houdende het Wetboek der zegelrechten, bekrachtigd bij het eerste artikel der wet van 14 juli 1951, wordt een 5°ter toegevoegd luidende :
  " 5°ter akten betreffende de uitvoering van Titel I der wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw. "

  Art. 70bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 26> § 1. De gemeenten kunnen buiten de opcentiemen op de onroerende voorheffing :
  1. een jaarlijkse belasting heffen op de niet bebouwde percelen, begrepen in een niet vervallen verkaveling;
  2. een jaarlijkse belasting heffen op de niet bebouwde gronden, gelegen in het woongebied van een door de Koning goedgekeurd of vastgesteld plan van aanleg en palende aan een openbare weg die, gelet op de plaatselijke toestand, voldoende is uitgerust.
  De goedkeuring van de desbetreffende gemeenteverordeningen valt onder toepassing van artikel 76, 5°, van de gemeentewet.
  § 2. Ontheven zijn :
  a) van de § 1, 1, bedoelde belasting, zij die eigenaar zijn van één enkel onbebouwd perceel bij uitsluiting van enig ander onroerend goed;
  b) van de in § 1, 2, bedoelde belasting, zij die eigenaar zijn van één enkele onbebouwde grond bij uitsluiting van enig ander onroerend goed;
  c) van de ene en de andere belasting, de nationale en plaatselijke maatschappijen voor volkswoningbouw.
  De in letters a) en b) verleende ontheffing geldt slechts gedurende de vijf dienstjaren die volgen op de verwerving van het goed. Ze geldt gedurende de vijf dienstjaren die volgen op de inwerkingtreding van de belastingverordening, indien het goed op dat tijdstip reeds verworven is.
  § 3. De in § 1, 1, bedoelde belasting wordt niet geheven van de percelen die, ingevolge de bepalingen van de wet op de landpacht, thans niet voor bebouwing kunnen worden bestemd.
  De in § 1, 2, bedoelde belasting wordt niet geheven van de gronden waarop krachtens een overheidsbeslissing niet mag worden gebouwd, of wanneer daarop niet kan worden gebouwd, of wanneer de gronden werkelijk voor land- of tuinbouw worden gebruikt. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 70bis, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 72>

  HOOFDSTUK V. - Wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen.

  Art. 71. (Zie NOTA'S onder opschrift) Artikel 90, 8° van de gemeentewet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 8° de afgifte van de bouw- en verkavelingsvergunningen, overeenkomstig de wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw. " <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 72. (Zie NOTA'S onder opschrift) Opgeheven worden :
  1° de besluitwet van 2 december 1946 betreffende de stedebouw;
  2° artikel 6, met uitzondering van het eerste lid van § 1, en artikel 7 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen;
  3° het koninklijk besluit van 19 april 1828 betreffende de bouwwerken in de nabijheid van buiten de gemeenten gelegen begraafplaatsen, en het konijklijk besluit van 5 juli 1829 betreffende de bevoegdheid van de gedeputeerde staten om vergunning te verlenen tot het bouwen in de nabijheid van begraafplaatsen;
  4° de wet van 1 februari 1844 op de wegenpolitie, gewijzigd bij de wetten van 15 augustus 1897 en 28 mei 1914. <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 73. (Zie NOTA'S onder opschrift) Blijven evenwel van kracht :
  a) de aanlegplannen goedgekeurd onder de gelding van de besluitwet van 2 december 1946;
  b) de bouwvergunningen afgegeven op grond van voormelde besluitwet, van de oude tekst van artikel 90, 8° van gemeentewet en van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, voor zover de werken werden aangevangen voor de inwerkingtreding van deze wet, of ten laatste één jaar na de datum van afgifte der vergunning, wanneer deze niet vroeger dan één jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet plaats had;
  c) de verordeningen vastgesteld op grond van artikel 15 van de voormelde wetten op de wegenpolitie, tot op het tijdstip van de inwerkingtreding van een bijzonder aanlegplan opgemaakt krachtens de wet. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 73, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 73> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 74. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 27> § 1. De verkavelingen die op 22 april 1962 in uitvoering waren, mogen zonder vergunning worden voortgezet indien de verkavelaars van een voorafgaand akkoord van het bestuur van de stedebouw doen blijken.
  Het akkoord vervalt evenwel, behoudens overmacht, indien op 1 oktober 1970 geen van de werken is aangevat die in bedoeld akkoord zijn voorzien in verband met de geplande en in het akkoord aanvaarde aanleg van nieuwe verkeerswegen, wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen.
  Zijn werken aangevangen, dan komt de vergunning te vervallen indien deze werken niet voltooid zijn vóór 31 december 1972.
  Wanneer de verkavelingen langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg moesten worden uitgevoerd, vervalt het akkoord eveneens indien de verkoop van minstens een derde van percelen niet vóór 1 oktober 1970 is geregistreerd.
  § 2. Komen te vervallen, behoudens overmacht :
  1. de vóór 1 januari 1965 afgegeven verkavelingsvergunningen die de aanleg van nieuwe verkeerswegen of de wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen omvatten, indien op 1 oktober 1970 geen aanvang is gemaakt met enig in de vergunning voorgeschreven werk tot uitvoering van die wegen.
  Zijn werken aangevangen, dan komt de vergunning te vervallen indien deze werken niet voltooid zijn vóór 31 december 1972;
  2. de met ingang van 1 januari 1965 afgegeven vergunningen waarvan de voorgeschreven uitvoeringswerken niet voltooid zijn binnen drie jaar te rekenen van 1 oktober 1970. Deze termijn wordt eventueel verlengd tot de vijfde verjaardag van de afgifte der vergunning.
  De vergunninghouder kan de uitvoering in fasen aanvragen indien daartoe in verband met de omvang van de verkaveling aanleiding bestaat. Van de weigeringsbeslissingen kan beroep worden aangetekend zoals bepaald in artikel 55.
  § 3. Komen eveneens te vervallen :
  1. de vóór 1 januari 1966 afgegeven vergunningen voor verkavelingen, uit te voeren langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg, wanneer de verkoop van minstens één van de percelen niet vóór 1 oktober 1970 aan de registratieformaliteit is onderworpen;
  2. de met ingang van 1 januari 1966 afgegeven vergunningen voor verkavelingen, uit te voeren langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg, wanneer de verkoop of de verhuring voor meer dan negen jaar, van minstens een derde van de percelen niet binnen vijf jaar, te rekenen vanaf de datum der vergunning, aan de registratieformaliteit is onderworpen.
  " In beide gevallen dient het bewijs van de verkoop of van de verhuring te worden geleverd overeenkomstig het bepaalde in artikel 57, § 4. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 74, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 74> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 75. (Zie NOTA'S onder opschrift) <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 75, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 75> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>
  <DVR 1993-12-22/37, art. 108, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994> § 1. De definitieve vaststelling van de gewestplannen die vóór 1 januari 1994 voorlopig zijn vastgesteld, gebeurt volgens de procedure die vóór die datum gelding had. Indien de definitieve vaststelling niet is geschied vóór 1 januari 1995 vervalt het ontwerp-gewestplan.
  Op de gewestplannen die vóór 1 januari 1994 in herziening zijn gesteld, doch op die datum nog niet voorlopig zijn vastgesteld, zijn de bepalingen van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994 van toepassing.
  § 2. De door de gemeenteraad definitief aanvaarde plannen van aanleg die vóór 1 januari 1994 aan de bevoegde minister zijn voorgelegd dienen binnen een termijn van 6 maanden na de voormelde datum definitief goedgekeurd te worden of geweigerd door de Vlaamse Regering.
  Bij ontstentenis van een beslissing van de Vlaamse Regering, wordt het plan, zoals definitief aanvaard door de gemeenteraad geacht van een goedkeuring te zijn onthouden.
  § 3. Op de gewestplannen die definitief zijn vastgesteld vóór 1 januari 1994 is de bepaling van artikel 100 van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994 van toepassing.

  Art. 76. (Zie NOTA'S onder opschrift) Inzake de onroerende goederen die bezwaard zijn met een bouw- of verkavelingsverbod, krachtens plannen van aanleg die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn goedgekeurd, is de vordering tot schadevergoeding slechts ontvankelijk indien de benadeelde eigenaar, binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze wet, in een met redenen omkleed verzoekschrift, bij ter post aangetekende brief gericht aan het college van burgemeester en schepenen heeft verzocht dat plan te herzien en indien hij, vier jaar na de indiening van dat verzoekschrift, geen kennis heeft gekregen van de intrekking van het bouw- of verkavelingsverbod; in dat geval verjaart de vordering tot schadevergoeding één jaar na het verstrijken van de vorengenoemde termijn. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 76, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 76> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 76bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 28> In al de gevallen dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis of arrest, uitgesproken vóór de inwerkingtreding van deze wet, de herstelling van de plaats in de vroegere staat gelast heeft, kunnen het college van burgemeester en schepenen of de gemachtigde ambtenaar, met gemeenschappelijk overleg en met de toestemming van de derde benadeelde die partij was in de zaak, tegen de veroordeelde de toepassing vorderen van de bepalingen van artikel 65, §§ 1 en 2.
  Deze vordering wordt gebracht voor de rechtbank die de herstelling van de plaats heeft gelast.
  De Minister of de gemachtigde ambtenaar kan eveneens, met instemming van het college van burgemeester en schepenen en van de derde benadeelde, afzien van de tenuitvoerlegging van het vonnis mits de veroordeelde de bouw- of aanpassingswerken uitvoert die hij voorschrijft, of, in de gevallen bedoeld in artikel 65, § 3, mits hij de daarin bedoelde som betaalt. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 76bis, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 77> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 76ter. (Zie NOTA'S onder opschrift) <W 22-12-1970, art. 29> Ieder die vóór de inwerkingtreding van deze bepaling een goed heeft aangekocht om daarop een eigen woning te bouwen, en wie de bouwvergunning wordt geweigerd, kan aan de Staat vragen om dat goed af te kopen wanneer het verbod voortvloeit uit de voorschriften van een plan van aanleg of van een ontwerp van streek- of gewestplan dat verordenende kracht heeft verkregen; de intercommunale vereniging of de gemeente kan, met de instemming van de Minister of zijn gemachtigde, in de plaats treden van de Staat.
  Deze bepaling is slechts van toepassing op de personen die eigenaar zijn van dat enig goed en onder de voorwaarde dat zij met reden konden verwachten er een eigen woning op te mogen bouwen.
  De afkoop geschiedt tegen terugbetaling van de door de rechthebbende betaalde koopprijs, verhoogd met de lasten en de kosten. <NOTA 2: Voor het Waalse Gewest wordt art. 76ter, gecodificeerd in het WWROS, 1984-05-14/35, art. 78> <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  Art. 77. (Zie NOTA'S onder opschrift) Deze wet treedt in werking tien dagen nadat zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
  De bepalingen van deze wet waarin de bemoeiing van de Commissies van advies is voorgeschreven, treden evenwel slechts in werking naarmate de koninklijke besluiten houdende benoeming van de leden van die commissies in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. <NOTA 3 : Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet meer van toepassing bij art. 195 van ORD 1991-08-29/31; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-1992>

  TITEL V. - Aanvullende bepalingen voor het Vlaamse Gewest. <Ingevoegd bij DVR, 28-06-1984, art. 2>

  Art. 78. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 28-06-1984, art. 2> Artikel 44, § 1 van deze wet wordt aangevuld met een punt 7 luidend als volgt :
  7. het gebruik van vergunde gebouwen wijzigen, voor zover deze wijziging is opgesomd in een door de Vlaamse Executieve vast te leggen lijst.
  Deze lijst van de vergunningsplichtige gebruikswijzigingen zal opgesteld worden rekening houdend met volgende criteria :
  1° de bestemmingen van voorlopig vastgestelde ontwerp-gewestplannen, van vastgestelde gewestplannen en van algemene plannen van aanleg tot stand gebracht overeenkomstig artikel 14, derde lid van deze wet;
  2° de ruimtelijke weerslag op de onmiddellijke omgeving;
  3° de hoofdfunctie van het gebouw.
  Wordt de aanvraag om het gebruik van een gebouw te wijzigen geweigerd dan kan deze weigering geen aanleiding geven tot het verschuldigd zijn van een vergoeding als bedoeld in artikel 37 van deze wet.

  Art. 78bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 1991-03-27/37, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 04-06-1991> Artikel 44, § 1, van deze wet wordt aangevuld met een punt 8 luidend als volgt :
  8. een golfterrein aanleggen of wijzigen.

  Art. 79. (Zie NOTA'S onder opschrift) <DVR 1994-07-13/35, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 17-09-1994> Artikel 45, § 2, van deze wet, vervangen bij de wet van 22 december 1970, wordt aangevuld door de volgende bepalingen :
  " § 2. Bij het verlenen van een gunstig advies mag de gemachtigde ambtenaar afwijken van de voorschriften van een ontwerp-gewestplan of gewestplan indien de aanvraag betrekking heeft op :
  a) hetzij het verbouwen van een bestaand vergund gebouw binnen het bestaande bouwvolume en niet betrekking hebbend op het volledig herbouwen;
  b) hetzij het uitbreiden van een bestaand vergund gebouw met uitzondering van woningbouw met een gebouw of een vaste inrichting op voorwaarde dat de uitbreiding het noodzakelijk gevolg is van overeenkomstig het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning voorgeschreven algemene, sectoriële of bijzondere voorwaarden, strekkende tot het bevorderen van de kwaliteit van het leefmilieu;
  c) hetzij het uitbreiden van een vergunde woning.
  De uitbreiding van een bestaand vergund gebouw, met uitzondering van woningbouw, kan slechts de vermeerdering tot gebvolg hebben die het noodzakelijk gevolg is van in het kader van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning voorgeschreven algemene, sectoriële of bijzondere voorwaarden, strekkende tot het bevorderen van de kwaliteit van het leefmilieu.
  De uitbreiding van een vergunde woning kan met inbegrip van de bijgebouwen slechts leiden tot een maximale vermeerdering van het bouwvolume met 20 %. Het totale bouwvolume mag na uitbreiding maximum 700 m3 bedragen.
  De afwijking kan slechts verleend worden op voorwaarde dat de goede ruimtelijke ordening niet wordt geschaad. Dit betekent onder meer dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de voorziene verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort.
  Het naleven van bovenvermelde voorwaarden moet blijken uit de motivering van de gemachtigde ambtenaar, advies gevraagd aan de bevoegde administratie. Bij ontstentenis van dit advies binnen dertig dagen wordt het geacht gunstig te zijn.
  De Vlaamse regering bepaalt binnen welke gebieden van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen deze afwijkingen niet of slechts gedeeltelijk kunnen worden toegepast.
  De aanvraag wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek, waarvan de kosten ten laste van de aanvrager komen. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop het onderzoek gebeurt.
  De weigering van het verlenen van een afwijking tot het verbouwen of uitbreiden van een bestaand vergund gebouw kan geen aanleiding geven tot het verschuldigd zijn van een vergoeding als bedoeld in artikel 37.
  Voor wijzigingen van gebruik zoals bepaald in artikel 44, § 1, punt 7, mag de gemachtigde ambtenaar bij het verlenen van een gunstig advies afwijken van de voorschriften van een ontwerp-gewestplan of gewestplan.
  De wijziging van gebruik kan slechts worden verleend op voorwaarde dat de goede ruimtelijke ordening niet wordt geschaad. Dit betekent onder meer dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de voorziene verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort. Het naleven van deze voorwaarden moet blijken uit het advies van de gemachtigde ambtenaar.
  De aanvraag voor het wijzigen van het gebruik van een vergund gebouw wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek, waarvan de kosten ten laste van de aanvrager komen. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop het onderzoek plaatsheeft.
  Voor wijzigingen van het gebruik van vergunde gebouwen die gelegen zijn in de agrarische gebieden, dient het advies gevraagd aan de bevoegde administratie. Bij ontstentenis van dit advies binnen dertig dagen wordt dit geacht gunstig te zijn.
  De Vlaamse regering bepaalt binnen welke gebieden van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen het gebruik van vergunde gebouwen niet of slechts gedeeltelijk kan worden gewijzigd.
  Komen bij overgangsmaatregel in aanmerking voor het verlenen van een vergunning, indien vóór 31 maart 1995 een bouwaanvraag wordt ingediend, voor de percelen :
  a) waarop een stedebouwkundig attest werd afgeleverd dat in de aangegeven bestemming en/of voorwaarden voorhoudt dat een zonevreemde woning kan worden uitgebreid of herbouwd in toepassing van artikel 79 van het decreet van 28 juni 1984, op de voorwaarde dat na het afgeven van het attest voor het betrokken perceel geen nieuw plan van aanleg werd vastgesteld waardoor de bouwvergunning niet kan worden verleend;
  b) waarvoor een aanvraag voor het herbouwen van een zonevreemde woning werd ingediend vóór 22 augustus 1993 en waarvoor gelet op de bepalingen van het decreet van 23 juni 1993 houdende wijziging van artikel 79 geen vergunning is verleend of kan worden verleend.
  In afwijking van alle desbetreffende wettelijke bepalingen wordt voor de toepassing van de overgangsmaatregel de aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en schepenen dat over iedere aanvraag een advies uitbrengt en dit advies binnen een termijn van dertig dagen na het afleveren van het ontvangstbewijs van de vergunningsaanvraag, samen met deze aanvraag doorzendt aan de Vlaamse regering. Over iedere aanvraag wordt aan de Vlaamse regering, benevens het advies van het college van burgemeester en schepenen, advies uitgebracht door het college van deskundigen dat bestaat uit de gemachtigde ambtenaren van de buitendiensten van het bestuur voor Ruimtelijke Ordening van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Huisvesting. Van de beslissing wordt aan de vergunningsaanvrager en het college van burgemeester en schepenen kennis gegeven binnen een termijn van zes maanden na de datum van afgifte van het ontvangstbewijs.
  De stedebouwkundige attesten bedoeld in littera a) behouden hun rechtskracht voor het verlenen van de vergunning.
  Bij het advies en de beslissing over de vergunningsaanvraag gelden voor de aanvrager vermeld onder littera a) de bepalingen van artikel 79 van het decreet van 28 juni 1994.
  Voor de vergunnigsaanvragen vermeld onder littera b) kan slechts vergunning worden toegekend indien de ontworpen woning, met inbegrip van de bijgebouwen, een maximaal bouwvolume heeft van zevenhonderd kubieke meter en inzoverre bedoelde woning niet gelegen is in een groengebied, waaronder kunnen worden onderscheiden : een natuurgebied en een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of een natuurreservaat : een overstromingsgebied en een bosgebied met ecologische waarde, behoudens die gevallen waarvoor de dienst natuurbehoud en ontwikkeling van Aminal een gunstig advies verstrekt.
  De afstand tussen de nieuwe aanvraag heeft tot gevolg dat de voor het betrokken perceel lopende vergunningsprocedure voor de bouwaanvraag van rechtswege wordt stopgezet. ".

  Art. 80. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 28-06-1984, art. 2> Artikel 53, derde lid van deze wet wordt aangevuld als volgt :
  Deze voorwaarden mogen ook slaan op de stukken en inlichtingen die vereist zijn in het kader van een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een ongezonde, hinderlijke of gevaarlijke inrichting.

  Art. 80bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 27-06-1985, art. 2> In artikel 57, §4 van deze wet wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd luidend als volgt :
  Met verkoop zoals bedoeld in het voorgaande lid, worden gelijkgesteld de nalatenschapsverdeling en de schenking met dien verstande dat slechts één kavel per deelgenoot of begunstigde in aanmerking komt.

  Art. 80ter. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 28-06-1985, art. 2> In artikel 58 van deze wet wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd waarvan de tekst luid als volgt :
  Zij kunnen de afgifte van de vergunning daarenboven afhankelijk stellen van een door de aanvrager aan te gane verbintenis om de eigendom van de in de aanvraag aangegeven openbare wegen, aanhorigheden en nutsvoorzieningen zomede van de gronden waarop ze aangelegd of zullen aangelegd worden, vrij en onbelast, en zonder kosten voor de gemeente, om niet aan haar af te staan bij de aanvang van de werken.

  Art. 81. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 28-06-1984, art. 2> In artikel 64 van deze wet wordt tussen het voorlaatste en het laatste lid het volgende lid ingevoegd :
  Met gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen en geldboete van 26 tot 2000 frank of met één van deze straffen alleen worden gestraft, zij die door het wijzigen van het gebruik van een gebouw of het instandhouden van die wijziging inbreuk maken op de bepalingen van artikel 78 van deze wet.

  Art. 82. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 28-06-1984, art. 2> Artikel 65, § 1, a) van deze wet wordt aangevuld als volgt :
  of het strijdige gebruik te staken.

  Art. 83. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 28-06-1984, art. 2> In artikel 68 van deze wet worden het eerste en tweede lid vervangen door volgende bepalingen :
  De in artikel 68, eerste lid bedoelde ambtenaren en beambten kunnen mondeling ter plaatse de staking van het werk of van de handeling gelasten wanneer zij vaststellen dat deze niet in overeenstemming met de verleende vergunning zijn of zonder vergunning worden uitgevoerd.
  Wordt het gebruik van een gebouw gewijzigd zonder de in artikel 78 bedoelde vergunning, dan kunnen dezelfde ambtenaren of beambten mondeling ter plaatse de staking bevelen van elk vergunningsverplichting gebruik. Het bevel moet op straffe van verval binnen vijf dagen worden bekrachtigd door de burgemeester of de gemachtigde ambtenaar.
  Het proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing worden bij aangetekende brief met bericht van ontvangst ter kennis gebracht van de opdrachtgever en van de persoon of de aannemer die de werken uitvoert. Betreft het bevel de staking van het gebruik van een gebouw dan worden het proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst ter kennis gebracht van de persoon die het gebouw gebruikt.

  Art. 84. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 1991-04-29/34, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 18-06-1991> Een nieuw artikel 59bis wordt ingevoegd luidend als volgt :
  Geen vergunning als bedoeld in artikel 44, §1, 1° en 7°, van deze wet kan worden afgegeven dan wanneer is voldaan aan de regels betreffende de thermische isolatie en de ventilatievoorzieningen, vastgesteld door de Vlaamse Executieve.

  Art. 85. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 1991-04-29/34, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 18-06-1991> Een nieuw artikel 64bis wordt ingevoegd luidend als volgt :
  In geval van overtreding van de krachtens artikel 59bis op het stuk van de thermische isolatie- en ventilatievoorzieningen vastgestelde regelen, kan de eigenaar slechts worden vervolgd indien hij die overtreding zelf heeft begaan, bevolen of toegestaan.

  Art. 86. (Zie NOTA'S onder opschrift) <Ingevoegd bij DVR, 1991-04-29/34, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 18-06-1991> In artikel 66, eerste lid, van deze wet worden de woorden "bevoegd om de in artikel 64" vervangen door de woorden "bevoegd om de in artikelen 64 en 64bis".

  Art. 87. (Zie NOTA'S onder opschrift) <DVR 1994-07-13/36, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 17-09-1994> In artikel 2, § 1, van deze wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 1970, worden tussen het derde en het vierde lid de volgende leden ingevoegd :
  " Bij het onderzoek van bouw- of verkavelingsaanvragen, andere dan voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare diensten kan geen toepassing worden gemaakt van regelen in verband met de inrichting en de toepassing van ontwerp-gewestplannen en gewestplannen die de mogelijkheid scheppen om van deze plannen af te wijken of uitzonderingen toe te laten waardoor kan worden gebouwd of verkaveld. Het niet toepassen van de regelen kan geen aanleiding geven tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 37.
  Voor de percelen waarvoor de bouwvergunningen die verleend werden in de periode, begrepen tussen de datum van inwerkingtreding van het voor het betrokken perceel laatst vastgestelde plan van aanleg en de datum van 24 augustus 1993, en die hun rechtsgrond vinden in de toepassing van de bepalingen van artikel 23, 1°, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 december 1978, vervallen deze bouwvergunningen, in afwijking van artikel 52, indien vóór 31 december 1996 de werken niet begonnen zijn of vóór 31 maart 1995 geen nieuwe bouwvergunningsaanvraag werd ingediend. In geval een nieuwe bouwaanvraag wordt ingediend, vervalt de oorspronkelijke bouwvergunning van rechtswege op de datum dat aan de vergunningsaanvrager de nieuwe bouwvergunning wordt betekend. Indien op de nieuwe bouwaanvraag een weigeringsbeslissing volgt, vervalt de oorspronkelijke bouwvergunning van rechtswege twee jaar na de datum van deze weigeringsbeslissing. Voor de toepassing van deze bepaling krijgen de bedoelde vergunningen, die eventueel van rechtswege al vervallen zijn, opnieuw rechtskracht op de datum van inwerkingtreding van het decreet van 13 juli 1994 houdende wijziging van artikel 87 van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw.
  Komen bij overgangsmaatregel in aanmerking voor het verlenen van een vergunning, of in het geval vermeld onder punt a) voor een schadevergoeding of een vergunning, indien vóór 31 maart 1995 een bouwaanvraag voor woning wordt ingediend voor de percelen :
  a) waarop een stedebouwkundig attest werd afgegeven in de periode, begrepen tussen de datum van inwerkingtreding van het voor het betrokken perceel laatst vastgestelde plan van aanleg en de datum van 24 augustus 1993, dat in de aangegeven bestemmingen en/of voorwaarden voorhoudt dat kan worden gebouwd in toepassing van artikel 23, 1°, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 december 1978, en dat op de datum van inwerkingtreding van het decreet van 13 juli 1994 houdende wijziging van artikel 87 van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw vervallen is;
  b) waarvoor een aanvraag voor een bouw-, verkavelingsvergunning of een stedebouwkundig attest werd ingediend vóór 24 augustus 1993, en waarvoor gelet op de bepalingen van het decreet van 23 juni 1993 geen vergunning of gunstig stedebouwkundig attest is verleend of kan worden verleend;
  c) waarop in toepassing van artikel 23, 1°, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen vóór 24 augustus 1993 een bouwvergunning werd afgeleverd en waarvoor een gewijzigde bouwaanvraag wordt ingediend.
  In afwijking van alle desbetreffende wettelijke bepalingen wordt de aanvraag ingediend bij het bevoegde college van burgemeester en schepenen, dat over iedere aanvraag een advies uitbrengt en dit advies binnen een termijn van dertig dagen na het afleveren van het ontvangstbewijs van de vergunningsaanvraag samen met de aanvraag zendt aan de Vlaamse regering. Over iedere aanvraag wordt aan de Vlaamse regering, benevens het advies van het college van burgemeester en schepenen, advies uitgebracht door een college van deskundigen dat bestaat uit de gemachtigde ambtenaren van de buitendiensten van het bestuur voor Ruimtelijke Ordening van de administratie voor Ruimtelijke Ordening en Huisvesting. Van de beslissing van de Vlaamse regering wordt aan de vergunningsaanvrager en het college van burgemeester en schepenen kennis gegeven binnen een termijn van zes maanden na de datum van het ontvangstbewijs.
  Voor de stedebouwkundige attesten bedoeld in littera a) kan de Vlaamse regering tot weigering van vergunning besluiten om redenen van goede ruimtelijke ordening. In de weigeringsbeslissing wordt alsdan aangegeven dat de vergunningsaanvrager recht heeft op een schadevergoeding. Ingeval de goede ruimtelijke ordening niet geschaad wordt, verleent de Vlaamse regering een bouwvergunning. De modaliteiten voor het bepalen van deze schadevergoeding worden vastgelegd bij besluit van de Vlaamse regering.
  Bij het advies en de beslissing over de schadevergoeding of de bouwvergunning gelden voor de aanvragen, vermeld onder littera a) de voorschriften van artikel 23, 1°, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen.
  Voor de overige vergunningsaanvragen kan slechts vergunning worden toegekend indien de grond op de dag van de inwerkingtreding van het gewestplan gelegen is binnen een huizengroep met residentiële bestemming en aan dezelfde kant van een openbare weg die geen aardeweg is, en die gelet op de plaatselijke toestand, voldoende is uitgerust. De afstand gemeten op de as van de weg, tussen de gevels die het dichtst bij elkaar liggen van gebouwen met residentiële woonbestemming mag op de gevelpunten die zich het dichtst bij de voorliggende weg bevinden niet meer bedragen dan 70 m. Voor het meten van de afstand van 70 m kunnen geen huizen in aanmerking worden genomen waarvan de voorgevel niet geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen een zone van 50 m te bepalen vanaf de rand van de voorliggende weg. De ontworpen woning, met inbegrip van de bijgebouwen, heeft een maximaal bouwvolume van zevenhonderd kubieke meter.
  Deze bepalingen zijn van toepassing in alle gebieden die geen woongebied zijn, met uitsluiting van de industriegebieden, de ontginningsgebieden, de groengebieden waaronder kunnen worden onderscheiden natuurgebieden en natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat; de bosgebieden met ecologische waarde en de parkgebieden.
  Het indienen van de nieuwe aanvraag heeft tot gevolg dat de voor de betrokken percelen lopende vergunningsprocedures voor bouw- en verkavelingsaanvragen van rechtswege worden stopgezet. ".

  Art. 87bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <DVR 1993-12-22/37, art. 98, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1994> In hetzelfde artikel 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  - in § 1 worden de woorden " De Koning " vervangen door de woorden " De Vlaamse Regering ";
  - § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : " De ontwerpen van streek- of gewestplannen die door de Vlaamse Regering voorlopig zijn vastgesteld hebben slechts binende en verordenende kracht binnen de grenzen bepaald in de artikelen 45 en 46 van deze wet.

  Art. 88. (Zie NOTA'S onder opschrift) <DVR 1993-06-23/31, art. 2; Inwerkingtreding : 22-08-1993> Artikel 45 van deze wet, vervangen bij de wet van 22 december 1970, wordt aangevuld met de volgende paragrafen :
  § 6. De gemachtigde ambtenaar kan, in een gunstig advies verleend overeenkomstig het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, afwijken van de bepalingen van een ontwerp-gewestplan of een gewestplan, op voorwaarde dat de ruimtelijke ordening niet wordt geschaad. Dit betekent onder meer dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de voorziene verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort. Het naleven van bovenvermelde voorwaarden moet blijken uit de motivering van het advies van de gemachtigde ambtenaar.
  § 7. De overheden die krachtens het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning moeten beslissen over milieuvergunningsaanvragen kunnen bij het verlenen van de milieuvergunningen afwijken van de bepalingen van het ontwerp-gewestplan en het gewestplan op voorwaarde dat de goede ruimtelijke ordening niet wordt geschaad. Dit betekent onder meer dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de voorziene verwerving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort. Het naleven van bovenvermelde voorwaarden moet blijken uit de motivering van de beslissing over de milieuvergunningsaanvraag.
  § 8. Een in de paragrafen 6 of 7 bedoelde afwijking kan slechts onder de volgende voorwaarden worden verleend :
  a) het moet gaan om een inrichting waarvan de exploitatie geheel of ten dele niet overeenstemt met de bestemmingsvoorschriften van het ontwerp-gewestplan of gewestplan voor het gebied waarin de inrichting is gelegen, en
  b) de milieuvergunningsaanvraag bedoeld in het voornoemde decreet van 28 juni 1985, moet één of meer van de volgende bepalingen als voorwerp hebben :
  - het hernieuwen van een milieuvergunning van een inrichting;
  - het veranderen van de exploitatie van een inrichting, zoals bedoeld in hoofdstuk V van het decreet van 28 juni 1985, op voorwaarde dat de verandering geen vermeerdering van de oppervlakte of het volume voor gevolg heeft, onverminderd hetgeen na de vierde gedachtenstreep wordt bepaald;
  - het exploiteren van een bestaande of nieuwe inrichting waarvoor, op grond van artikel 44, § 1, 7, en overeenkomstig artikel 45, § 2 definitief een bouwvergunning voor het wijzigen van het gebruik van een vergund gebouw is verleend;
  - het exploiteren van een bestaande of nieuwe inrichting waarvoor, overeenkomstig artikel 45, § 2 definitief een bouwvergunning voor het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van een bedrijfsgebouw met een gebouw of een vaste inrichting is verleend.
  § 9. De bepalingen van de paragrafen 6, 7 en 8 zijn eveneens van toepassing op de vergunningsaanvragen bedoeld in artikel 43 van het voornoemde decreet van 28 juni 1985.
  § 10. De Vlaamse Executieve zal de categorieën van bedrijven bepalen die door hun aard en omvang omwille van de vrijwaring van de ruimtelijke kwaliteit in bepaalde gebieden van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen van de toepassing van de bepalingen van de paragrafen 6, 7 en 8 zijn uitgesloten.
  § 11. De Vlaamse Executieve zal bepalen binnen welke gebieden van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen de bepalingen van de paragrafen 6, 7 en 8 niet kunnen worden toegepast.
  § 12. De weigering van het verlenen van een afwijking op de voorschriften van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen kan geen aanleiding geven tot een vergoeding als bedoeld in artikel 37.

Wijziging(en) Tekst Inhoudstafel Begin
originele versie
  • BRUSSELS WETBOEK VAN RUIMTELIJKE ORDENING VAN 09-04-2004 GEPUBL. OP 26-05-2004
  • originele versie
  • ORDONNANTIE (BRUSSEL) VAN 13-05-2004 GEPUBL. OP 26-05-2004
    (GEWIJZIGD ART. : 70BIS)
  • 1997036556; 1997-03-15
  • BESLUIT VLAAMSE REGERING VAN 22-10-1996 GEPUBL. OP 15-03-1997
    (GEWIJZIGD ART. : COORDINATIE)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 13-07-1994 GEPUBL. OP 17-09-1994
    (GEWIJZIGD ART. : 87)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 22-12-1993 GEPUBL. OP 29-12-1993
    (GEWIJZIGDE ART. : 13; 13BIS; 20; 21; 23; 43; 45; 46)
    (GEWIJZIGDE ART. : 75; 87BIS)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 23-06-1993 GEPUBL. OP 14-08-1993
    (GEWIJZIGD ART. : 87)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 23-06-1993 GEPUBL. OP 12-08-1993
    (GEWIJZIGD ART. : 79)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 23-06-1993 GEPUBL. OP 12-08-1993
    (GEWIJZIGD ART. : 88)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 29-04-1991 GEPUBL. OP 08-06-1991
    (GEWIJZIGDE ART. : 84; 85; 86)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 27-03-1991 GEPUBL. OP 25-05-1991
    (GEWIJZIGD ART. : 78BIS)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 28-06-1985 GEPUBL. OP 21-08-1985
    (GEWIJZIGD ART. : 80TER)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 27-06-1985 GEPUBL. OP 21-08-1985
    (GEWIJZIGD ART. : 80BIS)
  • DECREET VLAAMSE RAAD VAN 28-06-1984 GEPUBL. OP 30-08-1984
    (GEWIJZIGDE ART. : 78; 79; 80; 81; 82; 83)
  • BESLUIT WAALSE GEWEST VAN 14-05-1984 GEPUBL. OP 25-05-1984
  • DECREET WAALSE GEWEST VAN 24-01-1984 GEPUBL. OP 19-05-1984
    (GEWIJZIGD ART. : 59)
  • DECREET WAALSE GEWEST VAN 24-01-1984 GEPUBL. OP 19-05-1984
    (GEWIJZIGDE ART. : 44; 45)

  • Parlementaire werkzaamheden Tekst Inhoudstafel Begin
       Zitting 1958-1959. Senaat. Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, nr. 124. - Amendementen, nr. 240. Zitting 1959-1960. Parlementaire bescheiden. - Verslag, nr. 275. - Amendementen, nrs. 300, 311, 318, 328, 329, 330, 332, 336, 338, 339, 348, 350, 351, 354, 362, 371, 392 en 402. - Tekst in eerste lezing aangenomen, nr. 417. - Amendementen, nr. 429. Parlementaire Handelingen. - Vergaderingen van 11, 12, 25 mei, 2, 7, 16 en 23 juni 1960. Kamer van Volksvertegenwoordigers. Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp door de Senaat overgezonden, nr. 573-1. - Amendementen, nrs. 573-2 tot 8. - Verslag, nr. 573-9. - Amendementen, nrs. 573-10 en 11. Zitting 1961-1962. Kamer van Volksvertegenwoordigers. Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp door de Senaat overgezonden, nr. 304-1. - Aanvullend verslag, nr. 304-2. - Amendementen, nrs. 304-3 tot 5. Parlementaire Handelingen. - Vergaderingen van 9, 15 en 16 februari 1961 en van 7, 8, 13 en 22 maart 1962.

    Begin Eerste woord Laatste woord Wijziging(en)
    Parlementaire werkzaamheden Inhoudstafel 36 uitvoeringbesluiten 6 gearchiveerde versies
    Franstalige versie